ROND IJSLAND 17/6 –7/7/2023 - Bas Schoorl
Het is half drie in de ochtend, de zon is al anderhalf uur op, maar helaas niet te zien. Het is kil en nat zonder dat het regent, met ca. een mijl zicht. De vuurtoren van Stokksness aan de zuidkust van IJsland is op 3M afstand onzichtbaar. Dit is zo’n moment dat de gedachte opkomt “wat doe ik hier, waarom doe ik dit?”
Begin januari van dit jaar reageerde ik op een mail van de bemanningsbank van de Toerzeilers
Beste mede Toerzeiler,
Ik ben op zoek naar 2 bemanningsleden voor de
volgende tocht:
Schotland - IJsland - Groenland - Shetlands
De oproep is van Ton, orthopedisch chirurg die meteen na zijn pensioen in mei ver wil gaan zeilen, niet in zijn eentje zoals ik 10 jaar geleden, maar met wisselende bemanningen: van Den Oever naar West-Schotland, vandaar naar IJsland, dan naar Groenland op en neer en dan vanaf IJsland weer naar Schotland en naar huis, in 5 keer drie weken met 5 verschillende bemanningen. Ik mag mee naar Groenland!
De boot is de Equinoxe, een Ovni 385, een 12,5m aluminium knikspant met ophaalbaar midzwaard, een type dat haar zeewaardigheid ruim bewezen heeft.
Tijdens
de voorbereidingen en kennismakingen ontstaat er al enige twijfel en onrust of
Groenland zal gaan lukken: eind juni–begin juli is aan de vroege kant in
verband met drijfijs dat aan de Groenlandse oostkust direct van de gletsjers de
zee instroomt. We gaan zien of het
Ik
doe een cursus “Niet verdrinken als je schip zinkt” in
Vlak voor Ton’s vertrek hebben we met hem en de Groenland-opstappers – naast mezelf Hans, zeiler en technisch hands-on manager, en zijn neef Paul, meezeiler en meteoroloog/oceanograaf, allebei net met pensioen – ter kennismaking een genoeglijk etentje in Loenen: geen twijfel dat dit een goed gezelschap is om drie weken mee op een boot te zitten.
Begin juni vliegen Monique en ik naar IJsland waar we 10 dagen naar de Westfjorden gaan, waarna Monique mij zal uitzwaaien.
Bovendien
stormt het steeds in
‘s
Avonds eten we met de oude en nieuwe bemanning en aanhang zuurkool met worst (oorspronkelijk
bestemd voor Groenland).
Bemanning 3: Bas Ton Paul Hans |
Zaterdag 17/6 is de Nationale Feestdag van IJsland! Op die datum in 1944 verklaarde IJsland zich geheel onafhankelijk van Denemarken, dat toen nog door Duitsland bezet was. Sinds 1918 was het overigens al de facto onafhankelijk, alleen de Deense koning was ook koning van – toen dus het koninkrijk – IJsland.
Na olie en filters verwisselen en Ton de mast in hijsen om te kijken of alles nog vastzit in de top storten wij ons in het feestgedruis. Geen zaklopen, koekhappen of fanfares. De straten zijn gevuld met gezapig kuierende mensen, sommigen vrolijk met een biertje in de hand. Er is een groepje volksdansers in ouderwetse kledij. Na een korte aarzeling danst Hans enthousiast mee.
Wij bezoeken de Hallgrimskirkja, gemodelleerd naar de basalten lavakolommen die je her en der in IJsland ziet. Na wat bieren en een heerlijk restaurant gaan we vroeg onder zeil: morgen gaan we op weg.
Als we zondag aan het eind van de morgen losmaken is er geen wind, motregen en matig zicht. Er is een wachtsysteem van vier uur op, vier uur af met twee man. Van 16-20 uur is iedereen op, om te koken, samen te eten, af te wassen en wacht te houden. Ton en Hans zijn de ene wacht, Paul en ik de andere, de hele reis. Gedurende de vele vier uren samen hebben Paul en ik gesprekken over van alles en nog wat. Een keer klaagde Hans vanuit zijn bed in de stuurboordshut onder de kuipbank dat we teveel praatten.
Paul en ik beginnen na vertrek met de 12-16 wacht de Baai van Reykjavik over en zien dolfijnen, walvissen, puffins, Jan van genten en later ook orka’s met hun grote smalle rugvinnen, gelukkig zonder Spaans temperament (daar rammen ze schepen), ze houden gepaste afstand.
Pas ‘s avonds is er genoeg wind om de motor uit te zetten en te zeilen, maar om 3 uur in de ochtend – het is hier ochtend, dag of avond, de zon gaat dan wel twee uur onder, maar er is geen sprake van nacht – vallen wind en snelheid weer terug tot nul en gaat de motor weer aan.
Ver weg doemen langzaam de Vestmannæyar op, puntige tanden en afgevlakte kiezen op een rustige zee. Opwinding aan dek: er laten zich weer een paar orka’s zien. De lucht klaart op naarmate we dichterbij komen.
We varen tussen indrukwekkende rotsen met hellingen waar honderden meeuwen hun nesten hebben naar binnen en maken aan de brandstofsteiger vast voor een refill. De diesel-/havenmeester is een chagrijn die ons na het verkopen van een aanzienlijke hoeveelheid diesel naast een oude verroestte kotter legt ipv van aan een drijvende steiger.
“Maar
als hij weg wil morgen?” probeert Ton, maar de havenmeester gromt dat hij pas
over een half jaar weggaat. Naar de sloop denken we, als hij tegen die tijd
niet is gezonken, het is een smerige, vettige roestbak die moeilijk is op en af
te klimmen en er is geen stroom op de kade.
Na
bezoek aan het proeflokaal van de lokale brouwerij “Two Brothers” vinden Ton en
Hans een andere havenautoriteit die ons wel naar een drijvende steiger
verwijst.
Na
het fietsen (en lopen) is een duik in het zwembad heerlijk. Er zijn een hot tub
van 40°C èn een ijskoud 8-10°C bad. Nadat ik van heet in koud ben gegaan volgen
Hans (“da’s niet normaal, man!”) en Paul – en merken dat het best lekker is.
Om 12 uur varen we tussen de imposante rotsen aan bakboord en de gestolde lava van 50 jaar geleden over stuurboord de haven uit om verder oostwaarts te gaan, nog wel in de zon!
We zeilen langzaam de volgende ochtend in, langzamer en
langzamer, tot donderdagochtend de motor aan moet om vooruit te komen. In de
middag komt er weer wind en
We zien veel vogels: Stormvogels, meeuwen, papagaaiduikers, een enkele Jan van Gent en zeekoetjes. En dolfijnen die onder de boot doorzwemmen, een enkele walvis en, weer op veilige afstand, orka’s met hun hoge smalle vinnen en witte buiken. Over bakboord is de Myrdaljökul te zien.
We zeilen het grootste deel van de dag in de zon langs de zuidelijke uitlopers van
de Vatnajökul, de grootste gletscher van Europa. Op twee plaatsen lijkt hij (op
de wegenkaart is te zien dat
De Vatnajöjkul met daarvoor de vin van een orka en links een lenswolk |
In de avond trekt er mist over de gletsjer, valt de wind weer weg en begint het te miezeren - en gaan we weer motoren.
Hier ergens zit ik mij dus af te vragen wat ik hier doe …
Er is een winkeltje voor essentialia annex café met taart en
fish&chips. Ernaast is Beljabda Brugghus, een microbrewery waar ze een keur
aan eigen brouwsels hebben. Een “flight”? Jazeker, vijf glazen van 25cl.
Gelukkig wordt ik geholpen door de overige bemanning. In het winkeltje annex
cafe eten we pizza.
Zaterdag, we zijn een week onderweg, gaan we in de regen naar het zwembad, wederom met hot tub en ice tub, met daarna koffie in het cafe.
Eind
middag vertrekken we, in nog dichtere mist dan waarin we aankwamen.
Op
de AIS komt een visser steeds dichterbij. Paul wordt er zenuwachtig van, maar
de visser gaat, zeer luid hoorbaar, achter ons langs, we zien maar even een
schim.
In de loop van de nacht naar zondag gaat het harder waaien. De genua wordt ingedraaid, als het gestaag 35 knopen waait gaat de genua in en de kotterfok uit. De wind blijft toenemen, 40, 45, 50 tot soms 55 knopen (voor Beaufort-aanhangers: windkracht 10-11) en een paar keer is 60 op de windmeter zichtbaar. De kotterfok is tot een postzegel ingedraaid, weglopend voor de wind varen we 5-6 knopen terwijl golven van 4m ons inhalen en Equinoxe optillen waar we dan weer af surfen.
“Equinoxe in plané, als een raceboot”, roept Ton blij.
Hans vindt het zo wel leuk aan het roer: “Dit is niet normaal man!” Dat zegt hij wel meer, maar nu heeft hij zeer gelijk.
Zon onder en op |
Het
laatste deel van deze tocht moet wegens inkakkende wind zelfs op de motor.
We wandelen wat, drinken koffie, nemen diesel in via een pasje van een visser, doen boodschappen (“brood? Nee, dat komt volgende week pas”) en gaan vroeg slapen want we gaan om 3 uur op en dan weg.
We
zeilen op de genua en grootzeil met 4e rif en de windvaan (genaamd Otto) die ons
feilloos naar Grimsey stuurt waar we aan
het eind van de middag aankomen.
Grimsey
ligt op de poolcirkel, ca. 25M van het IJslandse vasteland, het hoogtepunt van
onze omzeiling (in de zin dat we niet noorderlijker zullen komen). We mogen van de havenmeester niet het
beschutte binnenhaventje voor vissersboten in, maar moeten aan de pier van de
ferry liggen, een slechte plek, wind en deining lopen er van de oceaan recht naar
binnen. Bovendien wordt er voor morgen weer storm voorspeld. Er liggen al een
Duits en een Frans jacht waar we dan maar achter gaan liggen.
Een
klein cruise-schip laat buiten het anker vallen en brengt met een tender een
groep (duidelijk, de meeste lopend met stok) ouderen naar het eiland. Na een
korte wandeling gaan ze het restaurant op de haven in waar Paul is gaan zitten.
“Allemaal alumni van Amerikaanse universiteiten!” rapporteert hij enthousiast,
“Interessante mensen!”
Na
kabeljauw met gebakken aardappelen (één van de drie gerechten buiten pizza, de andere zijn fish&chips en gestoofde puffin) en een
aantal glazen Viking Lager in het restaurant slapen we ondanks de niet-optimale
ligplaats toch een heerlijke rustige nacht na de ontberingen van
De volgende ochtend vertrekken de Duitser en de Fransman die niet een storm willen meemaken die recht naar binnen staat. Als we de enige zijn en aangeven dat we nog graag een dag op Grimsey willen rondwandelen, geeft de havenmeester een plekje langs een vissers-boot in het binnenhaventje.
Grimsey
heeft ca. 100 inwoners in de zomer en 20 permanente in de winter – en vele
duizenden puffins (papegaaiduikers) en andere vogels.
De
puffins laten zich graag fotograferen, maar wel met telelens, als je te
dichtbij komt vliegen er een paar op en volgt de rest die in de buurt zit. Zoals gezegd staan ze hier ook op de menukaart, niet alleen voor de toeristen die hier aanlanden, ik zie ze ook gegeten worden door locals.
|
Van de voorspelde storm merken we overigens niets . Wel zit Grimsey in de mist, geen IJsland te zien.
We
zouden wel wat brood en skyr (IJslandse yoghurt) willen voor de volgende
mijlen, maar de eilandswinkel is al dicht. Als we dan maar weer een biertje
gaan drinken blijkt de eigenaresse van het restaurant ook de eigenaresse van de
winkel, die ze even voor Ton open doet.
We
eten in het restaurant fish (kabeljauw)
& chips. Twee tafels verderop komen kaarsjes, wat snuisterijen en een
kerstmanpop te staan. We zijn de laatste gasten en worden zachtjes door de
dochter (zo blijkt) verzocht een verjaarslied mee te zingen (niet moeilijk,
“Happy Birthday…” etc).
De
jarige is één van de 20 permanente bewoners: de eigenaresse van het
restaurant en de winkel. Als we haar feliciteren valt ze ons om de hals alsof
we speciaal voor haar dat hele eind zijn komen zeilen. Ze is 20 jaar geleden
uit
Maar
hielp dat? De visserman moppert dat hij niet meer vrij mocht gaan vangen wat
hij wilde, maar vergunningen voor een beperkte vangst moest kopen, en de
kabeljauw die hij ophaalde was nauwelijks langer dan een halve meter, terwijl
vroeger, toen alles beter was, anderhalve meter geen uitzondering was. Hij
steekt er nog maar een op.
Omdat we de avond tevoren direct naar het restaurant in plaats van het zwembad zijn gegaan, wil ik me voor vertrek toch nog scheren en afpoedelen in een gebouwtje aan de haven. Overstappen van Equinoxe op de vissersboot is een balanceer-act, van de visser de kade op een te grote stap die ik wil onderbreken via een meerpaal. Daar glijd ik vanaf en knal een kleine meter omlaag op mijn stuitje en daarna mijn rug. Na een paar minuten blijk ik me nog te kunnen bewegen, en lopen, en daarna scheren en wassen en tandenpoetsen. Mijn voeding bestaat verder voor een flink deel uit antipijnpillen die ik sinds mijn skiongeluk altijd inpak, je weet maar nooit, en zie…
Overdag in de kajuit: koud en vochtig |
Was het al die tijd niet warm, dit is het koudste deel van de tocht. ‘s Nachts (vertelt de klok, het is gewoon licht) lees ik 4○C en 95% luchtvochtigheid op het metertje in de kajuit. In zeilpak met laagjes fleece en wol eronder en in de donzen slaapzak is het desalniettemin comfortabel, maar de korte tijd tussen beide is het heeeel koud! Mijn twee compaan-bemanningsleden hebben geen dons en verrekken van de kou, zelfs met dekens.
Vrijdag
blijft het koud en mistig. Als we Straumness, de noordwestpunt van IJsland
ronden, houden wind en stroom zich gelukkig rustig. Met wind tegen stroom is
het een heksenketel volgens de pilot. We draaien eind ochtend het Isafjord in
en in de middag lopen we het stadje Isafjordur binnen. Er liggen drie
cruiseschepen aan de buitenkant, aan de binnenkant mag je het zelf uitzoeken,
de havenmeester antwoordt niet op oproepen op de marifoon. De drijvende steigers
zijn een pakhuis van permanent en tijdelijk geparkeerde zeiljachten, we maken
vast aan een mooie oude schoener die aan de kade ligt, met surfboards en
We eten in het Tjöruhusid, een oude houten schuur waar je aanschuift aan lange tafels en voor ISK 9000 zelf heerlijke vissoep en daarna allerlei soorten vis van een buffet mag halen. Het is Monique en mij toen we hier langsreden aanbevolen door twee verschillende IJslanders – fresh fish! – en hebben er toen na de lunch-sluitingstijd toch nog soep en een gebakken visje kunnen nuttigen. Nu zit het er stampvol en zitten we naast de Duitsers die we in Grimsey zagen. Tussen de borden vis door delen we in een mengsel van Engels en Duits ervaringen over zeilen rond IJsland en op de Oostzee. Tussen de borden vis door gaat de Duitse schipper, type Echte Zeeman, naar buiten om een pijp te roken. Hij ruikt ook naar pijp.
Zaterdag
1/7 stapt er plompverloren een douane(jonge)man aan boord. Zelfs de Amerikaanse
coast guard vraagt (hoewel je niet zou durven te weigeren) permission to get on board. Ton blijkt niet ingeklaard te zijn.
Hij laat zien dat hij zich wel heeft aangemeld via Inmarsat en dat hij een mail
heeft teruggekregen. Daaraan zouden formulieren zoals een crew list moeten zijn
attached die ingevuld hadden moeten worden, maar die zijn blijkbaar in
cyberspace blijven hangen. De douanejongen blijft een beetje zeuren, al weken
niet ingeklaard rondzeilen, foei. Uiteindelijk geeft hij papieren formulieren –
en bedenkt dan dat hij ook nog een cruiseschip met 800 gasten moet afhandelen.
Ton zegt de formulieren ingevuld onder de buiskap te leggen,
‘s
Avonds liggen de inklaringspapieren er nog steeds, zondag geeft Ton ze dan maar
af bij de politie.
Isafjordur is weinig opwindend, zeker in de regen, die zaterdag en zondag gestaag blijft vallen. Afgezien van het het visserij-museum en het Tjöruhusid is er niet veel te doen. Twee weken geleden waren Monique en ik er toen de zon scheen, en toen zagen we verdwaasd rondwandelende cruisegasten – te herkennen aan uniforme jasjes en de scheeps-card aan een koordje om hun nek. Nu, in de regen, blijven ze blijkbaar, lekker droog en warm, aan boord. Na koffie in een hotel met uitzicht over de haven gaan wij ook aan boord – om de regen en de kou in te varen.
We motoren het Isafjord uit, daarna kunnen we op de NO wind zeilen
– als die er is, af en toe gaat de motor aan. Zo varen we de maandag in, de
wind blijft wisselend maar het weer wordt beter: af en toe zonnetje en een
temperatuur boven de 10oC!
We gaan oostwaarts het Breidafjord in naar Flatey (“vlak eiland”).
Om zes uur ‘s avond maken we vast aan de kop van de steiger van de ferry uit Stykkisholmur, liever dan voor anker te gaan in een oude, half open vulkaankrater tegenover de andere kant van het eiland (bootje oppompen, twee keer heen en weer naar de wal en weer twee keer heen en weer terug naar de boot, op een sterke stroom).Voor de steiger waar we mogen liggen is een café waar mensen kunnen wachten op de ferry, een soort huiskamer die al tien jaar niet meer is opgeruimd: speelgoed en boeken slingeren rond, er staat een aftandse piano, er wordt koffie en limonade verkocht en lokaal gemaakte wollen truien en mutsen en jam.
De
grote ferry komt aan en gaat ½m langs de neus van Equinoxe. Maar die steekt nog
net niet buiten de zijkant van de kade, dus het ziet er spannender uit dan het
is. De kade is intussen vol met pasagiers, waaronder Herma, een “meisje” van in
de 40 met een grote rugzak die bij het zien van de Nederlandse vlag een praatje
komt maken. Ze is dierenarts die met man en kinderen ergens in
Terwijl een deel van de bemanning van Equinoxe druk met Herma is, worden op een na de bakken lumpfish van de visser aan boord van de ferry gehesen, zodat wij straks weer onze potjes nep-kaviaar voor op de toastjes-zalm kunnen kopen.
Het is dinsdagmiddag en we plannen na een wandeling over het eiland om 8 uur ‘s avonds te vertrekken. Naast de krater-ankerplaats ligt een groot blauw cruise-schip van National Geographic voor anker van waaraf drommen mensen met blauwe National Geographic-jasjes aan aan land zijn gezet, we wandelen niet alleen.
Inmiddels waait het hard, aan boord wijst de windmeter 40 knopen aan.
Tot de punt van Snæfellsness gaat het heerlijk. Paul en Hans gaan zelfs zonnen op het voordek en ik geniet van de rust en de warmte. We zien de Snæfellsjökul helder liggen. (Hier liet Jules Vernes zijn professor Lidenbrock de afdaling naar het middelpunt der aarde beginnen).
Maar bij het ronden van Snæfellsness gaat de zee kolken en tolt de wind uit alle richtingen met per minuut variërende snelheden van 0 tot 55 knopen. Hans maakt een foto van Ton die op de instrumenten kijkt, waarop bij uitvergroting een windsnelheid van 60 knopen te zien is.
Op
de motor maken we dat we wegkomen uit deze heksenketel en na een uur kunnen we
bij een enigszins constante wind van 30-35 knopen uit ZO weer op de iets
gereefde genua zeilen. De wind ruimt in de nacht naar donderdag zodat we om in
In
de ochtend neemt de wind af. Als we bij
Donderdagochtend
9 uur maken we na 962 mijl varen vast in de marina.
De
enige makke die we de reis hadden was dat de kombuiskraan steeds minder water
wilde geven. Na het enthousiast uit elkaar halen van het schip (nou ja, de
vloeren eruit om bij de pomp, drukvat en filters te komen) en het laten
aanrukken van een nieuwe pomp bleek de oorzaak kalkafzet in de kraan te zijn. Achteraf,
tja, hadden we in plaats van vanaf de ingang naar de uitgang (ook) andersom
moeten werken. Een leermoment.
Wat
een drukke boel is
Dit is derde keer dat ik op IJsland ben. De eerste keer in 1978, was mijn indruk vooral: sober. De tweede keer, in 2006 liep IJsland heerste er een sfeer van ijdelheid en overmoed: IJslandse bankiers hadden financial leverage, ontdekt en investeerden met geleend geld (o.a. via Icesave) in van alles en nog wat. Je rook dat het niet goed kon gaan. Maar daar wilden de IJslandse bankiers niets van weten. Tot het misging toen de rente mondiaal opliep, het rendement op de investeringen tegenviel, de waarde van de investeringen daalde en er niet meer te lenen was.De banken gingen failliet met een schuld van 4x het IJslandse BBP (bruto binnenland product). IJsland was failliet, bankiers gingen het gevang in. Nu, 17 jaar later oogt IJsland rijker en welvarender dan ooit. Alles is heel duur, wat toeristen er niet van weerhoudt veel geld uit te geven. Zolang de toeristen blijven komen zal het wel goed gaan: toerisme brengt ruim meer dan twee keer zoveel op als visserij en aluminium, de nummers 2 en 3 exportsectoren, samen.
Toerisme is dan wel goed voor IJsland, maar niet voor de aarde. Chinese toeristen vliegen de halve wereld over om met pluche puffins weer naar huis te vliegen, die gefabriceerd zijn in China en in containerschepen naar IJsland gebracht. Circulaire economie zoals die niet bedoeld is.
‘s
Avonds eten we ter afsluiting van de geslaagde omzeiling in restaurant Þrír
Frakkar, waar Bobby Fisher naar het heet vaak kwam toen hij op IJsland woonde. Het
heeft de sfeer van een gezellige huiskamer (wat het vroeger waarschijnlijk ook
was). Op de kaart staan naast ”gewone” gerechten ook walvis, paard, puffin en
gefermenteerde haai.
Het
meisje dat ons bedient en hoort praten vraagt waar we vandaan komen.
Als herinnering dat we echt in IJsland zijn, kreeg ik 's middags een SMS van de politie:
Dat is vlakbij, het schiereiland ZW van Reykjavik, met Keflavik Airport. Maar men maakt zich niet zenuwachtig: "zolang de lava niet op de start/landingsbaan stroomt is er vliegverkeer", zegt iemand me. Dat blijkt:Vrijdagavond
arriveert team 4 dat we van een rijke maaltijd voorzien. Zaterdag word ik om
7:30 door schipper en oude bemanning op de bus naar
Ik
vond het een mooie tocht – zelfs al zag je soms weinig meer dan water en mist
en was het soms koud – met een zeer leuke bemanning en heb genoten van de
schoonheid van IJsland zoals maar weinigen die zo gezien hebben. Zo’n gedachte
waarmee ik dit stukje begon komt soms op tijdens ‘het uur van de wolf’ (zoals
het uur voor de dageraad in Scandinavië wordt aangeduid) en gaat ook snel weer
weg, het is slechts een lichte vorm van psychische zeeziekte.
Bas