vrijdag 11 oktober 2013

De laatste mijlen - en dan een half jaar rust voor Selena


Het water in het Great Dismal Swamp Canal is 8 ft hoger dan ervoor en erna, we moeten er via een sluis in (en aan het eind via een sluis eruit). De sluismeester geeft via de marifoon uitgebreide instructies over het binnenvaren en afmeren. Als we vastliggen vraagt hij: “You wanna hear the whole story?” Natuurlijk willen we dat. We liggen een half uur in de sluis terwijl hij met enthousiasme over “zijn” swamp vertelt. Voor de volgende lichting heeft hij even geen tijd.
De Dismal Swamp is gevreesd en bejubeld geweest. Een moeras met giftige slangen, stekende yellow flies en muskieten, waar je nooit meer uitkomt. Vergeven met boze geesten. Vogels zouden er niet over willen vliegen. “Zonder ophouden stijgen smerige dampen op die de lucht verpesten waardoor je er niet kunt ademen” (aldus William Byrd in 1728). 
Een paradijs voor flora en fauna die ongestoord hun gang konden gaan. Een plek voor gevluchte slaven. In de 18e en 19e eeuw een bron van goed hout. Een uitdaging voor waterbouwkundigen om er een kanaal doorheen te graven om het hout weg te krijgen.
George Washington was aandeelhouder en president van de Adventurers for Draining the Great Dismal Swamp, de onderneming die het begon te ontbossen om er daarna plantages op te kunnen stichten en die het kanaal begon te graven. Plantages lukte niet, het was en bleef veel te drassig: eens een swamp, altijd een swamp. Het kanaal kostte een kleine vijftig jaar voor het af was.
In het Halfway House, een hotel aan het kanaal precies gebouwd op de State line tussen Virginia en North Carolina, werd getrouwd (in de 19e eeuw waren de zeden en wetten in NC wat losser dan in VA), zaten gezochte misdadigers (staten waren nog onafhankelijker dan nu en leverden geen outlaws uit, in een kamer aan de andere kant van de State line was je veilig), werd geduelleerd (verboden in beide staten, maar aan het eind van het duel was er een lijk aan de ene kant en de dader, ongrijpbaar, aan de andere kant van de state line). Edgar Allan Poe schreef er “The Raven”. Helaas, het Halfway House is niet meer.
Wel het kanaalwachtershuisje, zij het in a very dismal state. Iets verder is er tot onze verbazing een landing voor de Swamp Commander. Commanding a swamp???

In 1950 was de Swamp geheel van zijn bomen ontdaan en schonk de lumber company het aan de Staat North Carolina. Die verklaarde het tot State Park en deed er – met opzet – niets aan. 60 jaar later is het, zoals al gezegd, weer een flora- en faunaparadijs. Met beren, tomcats, allerlei klein grut, velerlei vogels, tientallen vlinders in een dichte bebossing.
We varen door een recht, smal water, met overhangende bomen die buigen onder de vines. Het voorjaar is de tijd van de vlinders, juli en augustus van de gele steekvliegen (“you don’t want to be here then”) en het najaar van de duck weed, kroost dat een decimeter dik kan worden.
We meren af aan de steiger van het Information Center – een populaire stop in het kanaal, er liggen al zeven boten, voor het eerst dat ik ze zie “stapelen” in de VS – en maken de volgende ochtend een wandeling(etje) door het woud. Prachtig.

Na de sluis aan de andere kant, South Mill, komt het kanaal in de Pasquotank River (pronounce pus-KOH-tank).
Was het Dismal Swamp Canal prachtig, de rivier is adembenemend, smal, slingerend door oeverbegroeiing van mangroven, 2 uur lang. Ik zie een levende raccoon (je ziet er genoeg plat langs de weg) langs de oever strunen. Uiteindelijk wordt de rivier breder en bereiken we Elizabeth City. Voor de brug biedt Jenette, een groothandel in krab, clams en oesters, een gratis ligplaats aan. Er ligt al een grote catamaran die we al bij het Visitors’ Center zagen, uit Aidelaide, Australie. De ligplaats heeft de voorwaarde dat je in een local restaurant gaat eten. Dat doen we graag, maar de keuze is beperkt. Als we dan eindelijk in Groupers, met Harbor View, neerstrijken, zijn de clams helaas op, de oesters evenzeer, en is cole slaw, jammer, net op. De tonijn-steak is er en goed, gelukkig.

We raken door de voorraden heen. Food Lion is 2 StM verderop. Het toeristenburo heeft fietsen te leen. De toeristendame wenst ons “goede morgen”: ze heeft een paar jaar in Rotterdam gewoond. Maar ze zou nooit permanent in Europa kunnen wonen, met al die verschillende talen. Heen is gemakkelijk fietsen, met zware tassen op het stuur en de schouder wat moeilijker. Als we terug zijn en de boodschappen wegstouwen en daarbij een kop koffie drinken, staat de Australische dame van de catamaran bij de boot. Leuk, ik begin een praatje, nodig haar aan boord, maar het is haar om onze fietsen te doen, ze wil ook naar de Food Lion. Ik krijg er wel uit dat ze via Europa gekomen zijn, daar een paar jaar zijn gebleven, maar ja, je kunt er maar varen van april tot november, toen naar de VS zijn overgestoken, maar ja, een half jaar leef je hier in angst en spanning of er geen hurricane overkomt. Ze wil weer terug: op het zuidelijk halfrond heb je deze ongemakken allemaal niet.

We zakken verder de Pasquotank af. Stukje motoren bij geen wind, stukje zeilen als er een namiddagbriesje opsteekt, maar, kondigt Ton aan, wacht maar af, de wind sterft, de zon wat later. Wat ook gebeurt, zodat we in de laatste avondgloed, de zon is al ruim onder, tussen de krabbenvaldobbers een ankerplaats op Little River moeten zoeken. Als het anker omlaag gaat is het windstil en zie en hoor ik duizenden muggen op het water. Ze steken niet, gelukkig. Na een half uur steekt er een briesje op en waaien de muggen weg.

Het is intussen woensdag. Roanoke Island (van de Lost Colony, zie eerder blog) als target is geskipt: aan de westkant is het diep genoeg maar is de vaste brug 5 ft te laag voor mijn mast en aan de oostkant is de brug met 65 ft ruim hoog genoeg, maar is de vaargeul met 4ft een ft te ondiep. Dat scheelt de nodige mijlen, dus gaan ze ZEILEN vandaag, al staat er nauwelijks tot geen wind. 1,5 kn, hoi, boven de 2 kn, we gaan hard!. Zo doen we 8 uur over 15M (met daarbij ook nog wat motoren). Ankeren of douche? Het wordt het laatste, bij de Alligator River Marina.
Ton heeft ingemaakte Canadese haringen gekocht. Die hebben een etmaal geweekt en zouden nu smakelijk gebakken vissies moeten worden. Het wordt een tranig riekende brij. Als we bij het wegrestaurant aankomen zijn we net te laat, de keuken is dicht. We voeden ons met een ijsje, een scoop is een heel maal.

Ontbijt, douche, email, en weg. Geen wind, we motoren de Alligator River op, het Alligator River Pungo River Canal op/af en gaan voor anker meteen als we het kanaal uit zijn. Het was aan het zoemen al te horen, maar als ik met het deklicht aan het anker uitgooi zie ik ze ook: alweer grote hoeveelheden muggen, zo dik als kroost op het water. Maar ook deze steken nauwelijks en verdwijnen als het wat gaat waaien.
Na anker-op gaan we 5M door naar Belheven voor boodschappen, het brood is bijv. op. We lopen door Belhaven, je kunt er hardware, legal services, verzekeingen en bankzaken e.d. krijgen, maar geen groceries. We worden naar een steiger voorbij het centrum verwezen, vandaar slechts ¾ M lopen naar de Food Lion. Als we met boodschappen aan boord achteruit van de steiger wegwillen, loop ik vast in de modder, met intussen een frisse bries die me terugblaast. Tussen de palen van de steiger kunnen we Selena net keren en we ontsnappen uiteindelijk.
We motoren met wind tegen en te weing ruimte om fatsoenlijk te kruisen de Pungo River af, maar kunnen gelukkig zeilend de Pamlico River oversteken. Tegen de tijd dat voor anker gaan in Eastham Creek (in Goose Creek), om 18:45, op mijl 153 vanaf Norfolk, is de zon onder. Hij verdwijnt steeds vroeger!

Zaterdag 5 okt. alweer. Anker op, maar waarheen? Er is nauwelijks wind, Ocracoke op 45M kunnen we vergeten. De Pamlico Sound in kan ook niet als we voor donker ergens willen zijn. Het wordt Bath, 12M de Pamlico River op. We zeilen een stukje en gooien voor de lunch, de wind is toch geheel weg, het anker uit. Om half drie is de wind terug, uit het oosten, en zeilen we verder. De marina neemt de marifoon niet op, dus leggen we vast aan het State Dock. Welcome,  max 2 uur liggen, of, als je een formulier invult, max 72 uur. Bath is een plaatsje met 200 inwoners, de oudste town (1695, 20 inwoners) met de oudste (1735) nog dienstdoende kerk van North Carolina en wat mooie 18e eeuwse houten huizen. Mooi, stil, zeer goed onderhouden. Er is één restaurant (meer cafetaria) met veel Blackbeards en piratenschepen op de muren. De beroemde piraat had ook hier een tijdje zijn domicili.

Zondag worstelen we tegen een zwakke ZO wind in – het weer is zonnig en warm – terug naar Goose Creek en gaan daar weer voor anker. Maandag staat de ZO wind hard door – tegen, ik steek twee rifs – en komen er steeds meer wolken. We motorsailen een stuk de Bay River uit en maken voldoende hoogte om de laatste uren de Neuse River op te zeilen. Martie SMSt dat er slecht weer aankomt, zorg dat je binnen bent. Om vijf uur stuur ik omzichtig Whitacker Creek in, het water staat laag. Ik heb Selena’s komst aangekondigd op de VHF en John Deaton himself staat klaar om een lijn aan te pakken. “Welcome home!” zegt hij met een vriendelijke grijns. Selena (en ik) zijn, wat deze kant van de Atlantic betreft, inderdaad weer thuis.
“Pilsje in M&Ms?” belt Martie. Hij en Marie komen in twee auto’s en laten de rode BMW achter voor me.

’s Nachts begint het heel hard te regenen en bij vlagen te loeien en dat houdt niet meer op de eerste helft van de week. De steiger naast Selena komt steeds lager te liggen, downtown Oriental loopt onder. De temperatuur valt steil tot truien- en jassenweer. Ik doe zelfs de verwarming even aan. We waren inderdaad op tijd binnen.
Donderdag gaat Ton van boord, vrijdag staat Selena op de kant voor een half jaar verdiende rust. Na nog wat opruimen, zeilen bergen en bezoekjes in Oriental ga ik lekker naar Monique, dochters en kleinkind(eren).

Tot slot: Monique vroeg zich een aantal blogs terug af wat het nut van muggen is. Het antwoord vond ik in een boek uit een boaters’ book-exchange en komt van voor de Europese settlement, van de indianen die rond de Chesapeake Bay leefden: “When the Great Power Manitou finished laying down this river, perfect in details, he had added the mosquito to remind man that no paradise comes free.” Die indianen waren Calvinisten avant la lettre, zal Monique zeggen.

 
 



dinsdag 8 oktober 2013

wat plaatjes bij het verhaal


 City Dock Annapolis from the east
 
 City Dock Annapolis from the west


 Annapolis, bowsprit of skipjack over Selena
 
 Skipjack race on the Choptank River
 
Skipjack racing on the Choptank River

 Catching eel
 
... for the Eel Express
 
 Solomon's Island
 At anchor in creek off the Potomac River
 
 Fishing dolphins
 
 approaching Norfolk
 
leaving Norfolk


dinsdag 1 oktober 2013

Long time no blog


Annapolis is een prachtig oud  stadje  - waarom, zo vraag ik me af, is een stadje mooier als het oud is? Als je er bent, zul je het eens zijn: de City Dock loopt uit op deels houten 18e eeuwse huizen, bars en restaurants. En je kunt er, a raison van $88/n, ook liggen. Vlakbij een Skipjack die nu niet meer oesters oogst maar toeristen. Op 10 minuten lopen liggen het State House met witte koepel en de Naval Academy.
Er is een aantal grote jachthavens en er liggen heel veel schepen voor anker of achter ankerballen. Vanuit de City Dock varen de watertaxi en de poepboot die de zwartwatertank van jachten leegzuigt.
En, op 10 minuten rijden of een uur lopen, is Bacon Sails, een enorme 2ehandszeilen- en bootonderdelenhandel. Helaas, ze hebben geen Raymarine fluxgate compasje (die uit de Oriental consignment store is ermee opgehouden) of Furuno 1623 radarantenne. Maar zeilen te over. Voer de maten in op hun website en je krijgt te zien wat ze hebben liggen, en voor hoeveel.

We gaan terug naar Cambridge. Ik heb mijn hoed, onmisbaar tegen de zon, daar laten liggen en bovendien is er een Skipjack-race. We ankeren een mijl of 6 ervoor en varen de volgende ochtend – zonder te hinderen – door de race heen. Prachtig, grote brede 60cm stekende boten met midzwaard, hoge onverstaagde mast en giek die 2m achter de achterplecht komt. Zelf zonder motor, maar met klein duwertje dat achter de skipjack hangt (een piraatje gevuld met een dieselmotor, zeg maar).

De laatste twee genoemden worden de potentiele winnaar fataal: de boot gaat schuin in een windvlaag, de giek komt in het water, het grootzeil schept water, snel oploeven lukt niet vanwege het nu remmende duwertje en de boot gaat omver. Op een ontwrichte schouder en verlies van mobieltjes en fototoestellen na geen persoonlijke schade, maar ze moet wel weer overeind gelicht worden. De volgende ochtend horen we van de havendame dat daarvoor $10.000 betaald moest worden, “pure robbery” vindt ze. ’s Avonds lopen we langs het schip, ze heeft geluk gehad, alleen wat kapot berghout aan een kant.

Martie belt: hij rijdt door Cambridge, of we meewillen paling halen op Hoopers Island. Natuurlijk willen we dat. Op de Live Eels on Wheels rijden we door prachtig swamp landschap. De mensen hier wonen, onbedijkt, een voet (= 30cm) boven de Bay-spiegel. Als het water opgestuwd wordt staan hun huizen blank.

Na al deze opwinding gaan we, na wederom afscheid van Miriam en Willem, zondagochtend (22/9) vroeg op weg naar het zuiden. De Chesapeake Bay is groot, afstanden zijn veel groter dan op het IJsselmeer, dus voor dagafstanden is er niet zoveel keus. We gaan (ik terug) naar Solomon’s Island. Helaas, het is maandagavond en dan is hun voortreffelijke Dry Dock restaurant dicht.

 Na fietstocht rond het “eiland” en boodschappen bij Food Lion (“he, Delhaize!”, merkt Ton op bij het zien van het logo; inderdaad, mij nooit opgevallen, maar dat van de Belgische supers) verder zuidwaarts. We gaan een paar mijl de Potomac River op en ankeren in een idyllisch doodstil kreekje. De zon gaat doodstil onder, tegenover ons in een ander kreekje spiegelen twee ankerende bootjes. De zon komt stil rood weer op boven op het water hangene ochtendnevel. En dan, om acht uur, schalt er keihard uit onzichtbare luidsprekers het Amerikaanse volkslied en daarna een reveil. Achter het stille groen ligt een van de vele Airforce bases.

Wakker gaan we anker-op en de paar mijl Potomac af.
Helaas, er is geen wind, we motoren. Waarheen, is steeds een kwestie van rekenen. Er komen tal van rivieren de Bay in, en die hebben ankerplaatsen en marina’s. Maar die liggen soms meer of veel dan 5M naar binnen, die je dan ook weer naar buiten moet.

The next stop wordt Deltaville, aan de kant van de Piankatank River. Een slingerend geultje van nauwelijks een scheepslengte breed brengt ons er. De marina gaat net dicht, we liggen OK en kunnen fietsen pakken om naar het plaatsje te gaan. We belanden in een bar met sombere bar-dame, maar de deur erachter is een betamelijk restaurant.

De volgende dag krijgen we de auto mee om naar de super te gaan. We hebben een flinke afstand gefietst de avond tevoren, merken we als we het rijden.

Er staat wind, dienende wind! Verder zuidwaarts. Waypoint Poquoson (pronounce puh-KOH-sun) River ligt pal zuid, aan de Western Shore. Dat is plat voor het lapje, met de Cheaspeake deining erg wiebelig en gijpig en niet erg snel. Aantrekkelijk alternatief is ruim en hard naar Cape Charles aan Virginia’s Eastern shore. Dat maakt de laatste slag naar Hampton à Norfolk langer, maar het is lekker zeilen.

Vanuit Cape Charles is het de volgende dag, vrijdag 27/9 intussen, alsnog vier uur met wind Bf 4-5 achter rollend over steeds meer golf ZW naar Hampton. Als we eenmaal Point Old Comfort langs en “binnen” zijn, scheuren we met halve wind en het laatste stuk aan de wind langs rijen met grijze oorlogsschepen naar Norfolk. Om half zes zitten we bij Hooters achter een groot glas Loose Cannon (een zeer smakelijke IPA).

Zaterdag is een rustdag. We bekijken het Naval Museum – veel naval oorlogs-heroiek – en  wandelen naar het historic district Ghent, een soort Aerdenhout met gigantische villa’s, sommige uit de 19e eeuw. Op de weg terug belanden we in het General MacArthur Memorial. Ja, een mausoluem, maar vooral een fascinerende historische tentoonstelling over het leven van een fascinerende mannetjesputter, van kind aan de frontier die via de loopgraven van Vlaanderen tot overwinnaar van Japan en redder van Zuid-Korea. We lopen er twee uur rond. We eten in een heus (en goed) Italiaans restaurant, Sirena (pronounce See-ray-nah).

Dan (terug) de Intra Coastal Waterway op. Langs meer grijze oorlogsschepen, door hoge ijzeren spoorbruggen, nu de Old Intracoastal op, de Dismal Swamp in. Brrrrr.....