Het water in het Great Dismal Swamp Canal is 8 ft hoger dan ervoor en erna,
we moeten er via een sluis in (en aan het eind via een sluis eruit). De
sluismeester geeft via de marifoon uitgebreide instructies over het binnenvaren
en afmeren. Als we vastliggen vraagt hij: “You wanna hear the whole story?” Natuurlijk
willen we dat. We liggen een half uur in de sluis terwijl hij met enthousiasme
over “zijn” swamp vertelt. Voor de volgende lichting heeft hij even geen tijd.
De Dismal Swamp is gevreesd en bejubeld geweest. Een moeras met giftige
slangen, stekende yellow flies en muskieten, waar je nooit meer uitkomt. Vergeven
met boze geesten. Vogels zouden er niet over willen vliegen. “Zonder ophouden
stijgen smerige dampen op die de lucht verpesten waardoor je er niet kunt
ademen” (aldus William Byrd in 1728). Een paradijs voor flora en fauna die ongestoord hun gang konden gaan. Een plek voor gevluchte slaven. In de 18e en 19e eeuw een bron van goed hout. Een uitdaging voor waterbouwkundigen om er een kanaal doorheen te graven om het hout weg te krijgen.
George Washington was aandeelhouder en president van de Adventurers for Draining the Great Dismal Swamp, de onderneming die het begon te ontbossen om er daarna plantages op te kunnen stichten en die het kanaal begon te graven. Plantages lukte niet, het was en bleef veel te drassig: eens een swamp, altijd een swamp. Het kanaal kostte een kleine vijftig jaar voor het af was.
In het Halfway House, een hotel aan het kanaal precies gebouwd op de State line tussen Virginia en North Carolina, werd getrouwd (in de 19e eeuw waren de zeden en wetten in NC wat losser dan in VA), zaten gezochte misdadigers (staten waren nog onafhankelijker dan nu en leverden geen outlaws uit, in een kamer aan de andere kant van de State line was je veilig), werd geduelleerd (verboden in beide staten, maar aan het eind van het duel was er een lijk aan de ene kant en de dader, ongrijpbaar, aan de andere kant van de state line). Edgar Allan Poe schreef er “The Raven”. Helaas, het Halfway House is niet meer.
Wel het kanaalwachtershuisje, zij het in a very dismal state. Iets verder is er tot onze verbazing een landing voor de Swamp Commander. Commanding a swamp???
In 1950 was de Swamp geheel van zijn bomen ontdaan en schonk de lumber
company het aan de Staat North Carolina. Die verklaarde het tot State Park en
deed er – met opzet – niets aan. 60 jaar later is het, zoals al gezegd, weer
een flora- en faunaparadijs. Met beren, tomcats, allerlei klein grut, velerlei
vogels, tientallen vlinders in een dichte bebossing.
We varen door een recht, smal water, met overhangende bomen die buigen
onder de vines. Het voorjaar is de tijd van de vlinders, juli en augustus van
de gele steekvliegen (“you don’t want to be here then”) en het najaar van de duck weed, kroost dat een decimeter dik
kan worden.We meren af aan de steiger van het Information Center – een populaire stop in het kanaal, er liggen al zeven boten, voor het eerst dat ik ze zie “stapelen” in de VS – en maken de volgende ochtend een wandeling(etje) door het woud. Prachtig.
Na de sluis aan de andere kant, South Mill, komt het kanaal in de Pasquotank River (pronounce pus-KOH-tank).
Was het Dismal Swamp Canal prachtig, de rivier is adembenemend, smal, slingerend door oeverbegroeiing van mangroven, 2 uur lang. Ik zie een levende raccoon (je ziet er genoeg plat langs de weg) langs de oever strunen. Uiteindelijk wordt de rivier breder en bereiken we Elizabeth City. Voor de brug biedt Jenette, een groothandel in krab, clams en oesters, een gratis ligplaats aan. Er ligt al een grote catamaran die we al bij het Visitors’ Center zagen, uit Aidelaide, Australie. De ligplaats heeft de voorwaarde dat je in een local restaurant gaat eten. Dat doen we graag, maar de keuze is beperkt. Als we dan eindelijk in Groupers, met Harbor View, neerstrijken, zijn de clams helaas op, de oesters evenzeer, en is cole slaw, jammer, net op. De tonijn-steak is er en goed, gelukkig.
We raken door de voorraden heen. Food Lion is 2 StM verderop. Het
toeristenburo heeft fietsen te leen. De toeristendame wenst ons “goede morgen”:
ze heeft een paar jaar in Rotterdam gewoond. Maar ze zou nooit permanent in
Europa kunnen wonen, met al die verschillende talen. Heen is gemakkelijk
fietsen, met zware tassen op het stuur en de schouder wat moeilijker. Als we terug
zijn en de boodschappen wegstouwen en daarbij een kop koffie drinken, staat de
Australische dame van de catamaran bij de boot. Leuk, ik begin een praatje,
nodig haar aan boord, maar het is haar om onze fietsen te doen, ze wil ook naar
de Food Lion. Ik krijg er wel uit dat ze via Europa gekomen zijn, daar een paar
jaar zijn gebleven, maar ja, je kunt er maar varen van april tot november, toen
naar de VS zijn overgestoken, maar ja, een half jaar leef je hier in angst en spanning
of er geen hurricane overkomt. Ze wil
weer terug: op het zuidelijk halfrond heb je deze ongemakken allemaal niet.
We zakken verder de Pasquotank af. Stukje motoren bij geen wind, stukje
zeilen als er een namiddagbriesje opsteekt, maar, kondigt Ton aan, wacht maar
af, de wind sterft, de zon wat later. Wat ook gebeurt, zodat we in de laatste avondgloed,
de zon is al ruim onder, tussen de krabbenvaldobbers een ankerplaats op Little
River moeten zoeken. Als het anker omlaag gaat is het windstil en zie en hoor
ik duizenden muggen op het water. Ze steken niet, gelukkig. Na een half uur
steekt er een briesje op en waaien de muggen weg.
Het is intussen woensdag. Roanoke Island (van de Lost Colony, zie eerder
blog) als target is geskipt: aan de westkant is het diep genoeg maar is de
vaste brug 5 ft te laag voor mijn mast en aan de oostkant is de brug met 65 ft
ruim hoog genoeg, maar is de vaargeul met 4ft een ft te ondiep. Dat scheelt de
nodige mijlen, dus gaan ze ZEILEN vandaag, al staat er nauwelijks tot geen
wind. 1,5 kn, hoi, boven de 2 kn, we gaan hard!. Zo doen we 8 uur over 15M (met
daarbij ook nog wat motoren). Ankeren of douche? Het wordt het laatste, bij de
Alligator River Marina.
Ton heeft ingemaakte Canadese haringen gekocht. Die hebben een etmaal
geweekt en zouden nu smakelijk gebakken vissies moeten worden. Het wordt een
tranig riekende brij. Als we bij het wegrestaurant aankomen zijn we net te
laat, de keuken is dicht. We voeden ons met een ijsje, een scoop is een heel
maal.
Ontbijt, douche, email, en weg. Geen wind, we motoren de Alligator River
op, het Alligator River Pungo River Canal op/af en gaan voor anker meteen als
we het kanaal uit zijn. Het was aan het zoemen al te horen, maar als ik met het
deklicht aan het anker uitgooi zie ik ze ook: alweer grote hoeveelheden muggen,
zo dik als kroost op het water. Maar ook deze steken nauwelijks en verdwijnen als
het wat gaat waaien.
Na anker-op gaan we 5M door naar Belheven voor boodschappen, het brood is
bijv. op. We lopen door Belhaven, je kunt er hardware, legal services,
verzekeingen en bankzaken e.d. krijgen, maar geen groceries. We worden naar een
steiger voorbij het centrum verwezen, vandaar slechts ¾ M lopen naar de Food
Lion. Als we met boodschappen aan boord achteruit van de steiger wegwillen,
loop ik vast in de modder, met intussen een frisse bries die me terugblaast.
Tussen de palen van de steiger kunnen we Selena net keren en we ontsnappen
uiteindelijk.We motoren met wind tegen en te weing ruimte om fatsoenlijk te kruisen de Pungo River af, maar kunnen gelukkig zeilend de Pamlico River oversteken. Tegen de tijd dat voor anker gaan in Eastham Creek (in Goose Creek), om 18:45, op mijl 153 vanaf Norfolk, is de zon onder. Hij verdwijnt steeds vroeger!
Zaterdag 5 okt. alweer. Anker op, maar waarheen? Er is nauwelijks wind,
Ocracoke op 45M kunnen we vergeten. De Pamlico Sound in kan ook niet als we
voor donker ergens willen zijn. Het wordt Bath, 12M de Pamlico River op. We
zeilen een stukje en gooien voor de lunch, de wind is toch geheel weg, het
anker uit. Om half drie is de wind terug, uit het oosten, en zeilen we verder. De
marina neemt de marifoon niet op, dus leggen we vast aan het State Dock. Welcome,
max 2 uur liggen, of, als je een formulier invult, max 72 uur. Bath is
een plaatsje met 200 inwoners, de oudste town
(1695, 20 inwoners) met de oudste (1735) nog dienstdoende kerk van North
Carolina en wat mooie 18e eeuwse houten huizen. Mooi, stil, zeer
goed onderhouden. Er is één restaurant (meer cafetaria) met veel Blackbeards en
piratenschepen op de muren. De beroemde piraat had ook hier een tijdje zijn
domicili.
Zondag worstelen we tegen een zwakke ZO wind in – het weer is zonnig en
warm – terug naar Goose Creek en gaan daar weer voor anker. Maandag staat de ZO
wind hard door – tegen, ik steek twee rifs – en komen er steeds meer wolken. We
motorsailen een stuk de Bay River uit en maken voldoende hoogte om de laatste
uren de Neuse River op te zeilen. Martie SMSt dat er slecht weer aankomt, zorg
dat je binnen bent. Om vijf uur stuur ik omzichtig Whitacker Creek in, het
water staat laag. Ik heb Selena’s komst aangekondigd op de VHF en John Deaton himself staat klaar om een lijn aan te
pakken. “Welcome home!” zegt hij met een vriendelijke grijns. Selena (en ik)
zijn, wat deze kant van de Atlantic betreft, inderdaad weer thuis.
“Pilsje in M&Ms?” belt Martie. Hij en Marie komen in twee auto’s en
laten de rode BMW achter voor me.
’s Nachts begint het heel hard te regenen en bij vlagen te loeien en dat
houdt niet meer op de eerste helft van de week. De steiger naast Selena komt
steeds lager te liggen, downtown Oriental loopt onder. De temperatuur valt
steil tot truien- en jassenweer. Ik doe zelfs de verwarming even aan. We waren
inderdaad op tijd binnen.
Donderdag gaat Ton van boord, vrijdag staat Selena op de kant voor een half
jaar verdiende rust. Na nog wat opruimen, zeilen bergen en bezoekjes in
Oriental ga ik lekker naar Monique, dochters en kleinkind(eren).
Tot slot: Monique vroeg zich een aantal blogs terug af wat het nut van
muggen is. Het antwoord vond ik in een boek uit een boaters’ book-exchange en
komt van voor de Europese settlement, van de indianen die rond de Chesapeake
Bay leefden: “When the Great Power Manitou finished laying down this river,
perfect in details, he had added the mosquito to remind man that no paradise
comes free.” Die indianen waren Calvinisten avant la lettre, zal Monique zeggen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten