dinsdag 28 juli 2015

Lunenburg zien - en weer terug

Lunenburg is een prachtig plaatsje aan een mooie havenbaai. Jachten ankeren of pakken een mooring, veel aanlegmogelijkheden zijn er niet. In de town hall krijg ik te horen dat niet de havenmeester, maar een winkel aan de haven, Boat Locker, de moorings beheert. Ik kan blijven waar ik lig en doe dat ook maar voor C$ 20/nacht. Rustiger als ik de wal op ben en slaap, er staat stroom in en uit en het kan waaien.
Lunenburg is een UNESCO Cultureel Wereld Erfgoed: het is een door Britten geplande en in 1753 gestichte koloniale “stad” die in de loop der tijd nauwelijks is veranderd. Gepland als een Romeins legerkamp: rechte straten met lapjes grond van 40x60 voet, en zo ligt het er nog bij, met oude houten huizen. Het havenfront is 19e eeuwse houten utiliteitsbouw (pakhuizen e.d.), die vinden wij (ik ook) nu schilderachtig.
De economie draait op toerisme, Lunenburg doet me wat dat betreft aan Volendam denken. Anders dan Volendam is er verder weinig economische basis. Lunenburg – en Shelburne en Yarmouth – meten hun grootse verleden breed uit. Reders met honderden schepen die de wereldzeeën bevoeren, een vloot van grote visserij-schoeners, scheepswerven die deze schepen bouwden, met alle toeleverbedriven als touwslagers, zeilmakers, dory shops, visverwerkers er omheen.
De Grand Banks waren rijke visgronden, je hoefde maar een lijn in het water te gooien of je had een kabeljauw. Er zijn sterke aanwijzingen dat hier decennia voor Columbus en John Cabot al Portugese vissers kwamen die verder niet geinteresseerd waren in het land (Daniel Boorstin, The Discoverers).
Met de technische vooruitgang (zoals line fishing vanuit dories: een lange lijn met daaraan lijnen met vishaken inplaats van ieder zijn hengel vanaf het moederschip) en daarna boomkotters en trawlers nam de kabeljouwstand af, tot er bijna geen kabeljauw meer was op de Grand Banks. 200-mijls zones en vangstbeperkingen hielpen niet. In 1992 legde de Canadese overheid de kabeljauwvangst geheel stil – ten koste van 40.000 banen. De toemalige minister van visserij moest beschermd worden.
Het einde van de welvaart was overigens al eerder ingezet. Toen zeilen vervangen werden door motoren en schepen van staal in plaats van hout gebouwd werden, gingen de werven niet mee. Aan het visserij-museum ligt een viskotter uit 1962 die gebouwd is in Leiden, met een Duitse dieselmotor. En zo zijn er alleen nog herinneringen, verhalen en dory shops die in museum-werkplaatsen hun gele bootjes blijven bouwen voor liefhebbers.

Eén trotse herinnering hebben de Lunenburgers weer tot leven gebracht: de schoener Bluenose, het snelst zeilende visserschip ooit. Hielden miljardairs tot in de jaren ’20 (van de 20e eeuw) races met J-classers om de America’s Cup, vissers streden met hun schepen om de International Fisherman’s Trophy. 17 jaar achtereen won de Bluenose, gebouwd in 1920-21, deze trophee. Toen brak WO II uit. Bluenose eindigde haar leven als vrachtschip, gestrand op een rif bij Haiti. In 1963 werd er volgens de originele tekeningen een copie gebouwd, de Bluenose II, de trots van Lunenburg die een paar keer per dag met een dek vol mensen langs me vaart om daarmee een paar uur te zeilen in de baai. Een prachtgezicht!

Ik bezoek het visserij-museum. ‘Adults $10, 60+ $7, ..’ staat op een bord bij de kassa.
“That will be ten dollars, sir” zegt de cassier. Dat is een opsteker op je 67e verjaardag. Die vier ik verder in (het ietwat sjieke) restaurant Fleur de Sel met o.a., je raadt het al, in boter gesauteerde kreeft. Hmmm. En twee dagen later, als afterparty, ontbijt ik in de Savvy Sailor met Bennies (Eggs Benedictine) met veel kreeft. Komen de “bugs” zo langzamerhand niet je neus uit? mailt Monique. Nee, ze blijven heerlijk, er zullen nog vele volgen. 

De geschiedenis van de kolonisatie van Nova Scotia wordt me hier weer wat duidelijker.
Zoals al eerder genoteerd: in 1603 waren hier al Fransen, de Acadians, die vredig met de Mikmak-indianen leefden. In 1713 verkreeg Groot Brittannie in het Verdrag van Utrecht (het einde van de Spaanse Successieoorlog) Canada. In 1749 werd Halifax, de hoofdstad van NS, gesticht en in 1753 Lunenburg. De Britse gouverneur Cornwallis deelde land uit aan Engelse en Nieuw-Engelse settlers, land waarop al Acadians en Mikmak in dorpen woonden, en eiste bovendien een eed van trouw aan de Britse koning. Die weigerden dat en plunderden, geholpen door Franse oorlogsschepen, een aantal jaren met regelmaat het nieuwe stadje. Tot Cornwallis het genoeg vond en de Acadians liet deporteren. Over de Mikmak lees je verder weinig, dus die trof waarschijnlijk hetzelfde lot als andere American Natives. Maar er is iets over van hun taal, dit is iets over geneeskrachtige kruiden: 


Acadians en Mikmak weg, maar met de Britse setllers kwam Lunenburg niet van de grond. Dus werden er Duitsers en Zwitsers geronseld, nijvere mensen. Er zijn Duitse namen, Duitse woorden, Duitse grammatica in het Engels (“Do you come with?”). Het duurde overigens 40 jaar voordat de Britten toestonden dat er ook Duitse (Lutherse) predikanten kwamen. Het moet een gelovig stadje zijn geweest, er staan vijf behoorlijke (mooie houten) kerken voor iets meer dan 2000 inwoners, die grotendeels niet-kerkelijk zijn. In de Lutherse kerk komen en 20 op zondag, vertelt een oud dametje dat me de kerk laat zien. “They all are doing sports nowadays” zegt ze meewarig.

Ze zijn hier blijkbaar, afgezien van sport, dol op verkleden. Op zaterdag lopen overal redcoats en dit keer piraten rond en het geknal en de kruiddampen zijn niet van de lucht.
En zeilraces gaan door, met kleine en grote “klassieke” schepen en scheepjes, mist of geen mist.

Ik ga niet verder noordelijk. Halifax, 45M naar het oosten, is een grote moderne stad (‘boeit me niet zo’ vanaf de boot). En dan is het nog eens 130M naar Cape Breton (wat me wel zou boeien). Omdat ik de boot wil achterlaten in Portsmouth NH moet ik dat ook allemaal terug, bij overheersend wind uit ZW. Ik wil ook nog wat rondvaren in de Bay of Fundy en daarna Mount Desert Island en penobscot Bay in Maine.

Dus ga ik terug. Geen mist! Met een ZZO wind zeil ik heerlijk naar Port Mouton, nu wel zichtbaar. Ik ankeren bij een eilandje met rotsen en naaldbomen, weinig gesnuif van zeehonden maar wel veel luidruchtige vogels. ’s Avonds is er een visarend die luid pieuw pieuw roept.
Buiten de stadjes waar ik nu geweest ben is er bijn niemand en niets, alleen veel naaldbomen. Nova Scotia is niet eens zoveel groter dan Nederland (55.000 km2 versus 41.500). In Nederland wonen bijna 17mln mensen, hier iets meer dan 900.000. In Nederland gemiddeld 490 mensen op een vierkante kilometer, hier 17. Stil en leeg dus.

In de vroege ochtend klettert de regen op het kajuitdak, maar als ik opgestaan ben druilt het nog maar. Zeilpak aan, zuidwester op en verder. De wind is gedraaid naar Z. Op de motor maak ik eerst wat hoogte en kan dan aan de wind ZZW zeilen. Er gaan aan de horizon wat buien voorbij, daarna komt er een zonnetje. Ik ben vroeg weggegaan, de voortgang is beter dan verwacht, ik ben om twee uur voor Lockeport, mijn doel voor de dag. Niet veel te beleven, zegt de pilot. Het is nog 20M naar Shelburne, ik zeil lekker, dus ga ik door. Halverwege de laatste 8M het “fjord” van Shelburne in verdwijnt de wind en begint het in de bomen aan de westoever luid te ritselen. Ik heb net op tijd mijn zeilpak weer aan, of de bui komt over me heen. Grote vette druppels, het ratelt op het water. Om half zeven pak ik een ankerbal bij de jachtclub.

Als eindelijk na oppompen van de dinghy naar de wal getufd ben, is de bar dicht. Geen aankomstbier en geen dames die me willen omhelsen vanavond. 

donderdag 23 juli 2015

Meer mist - en meer

Lunenburg, veel generatiegenoten moesten daar op de Heide met een geweer achter een tank aanlopen bij wijze van training om de Russen buiten de deur te houden. Ik mocht niet, niet stabiel genoeg, oordeelde de legerleiding in 1967 (een beetje geholpen door mezelf). En nu ben ik er toch, zij het in Lunenburg Nova Scotia, na 6600M varen intussen. 


Wat eraan vooraf ging:

Zondag 19 juli 2015
Ik ben nog steeds in Shelburne. Het is zompig regenweer, dus een mooie gelegenheid om wat op te schrijven.
16-19 juli zijn/waren de Founders’ Days, you really must stay, much to do, much fun, best fireworks. O.a. nagespeelde schermutselingen tussen Revolutionaries en Redcoats (later meer). Voor het zover is, ga ik naar de Dory Shop: een ‘living museum where dories are built today as they were built in the 19th century’. Een dory is een werkbootje waarvan er zes tot acht meegingen aan boord van schelvis- en kabeljouwschoeners of walvisvaarders, om netten uit te zetten en in te halen, of walvissen te harpoeneren. Ze zijn doorgaans een meter of 7 tot 8 lang, hebben een platte bodem en een hoog, schuin naar buiten lopend vrijboord. Ze zijn zeer zeewaardig voor een open roeiboot. Zonder uitzondering geel, dan zie je ze het beste in de mist. In de werkplaats waar nu het museum gevestigd is, werkten de master builder + 6 man en zij maakten één boot per dag. Tot een slimmerik eind 19e eeuw bedacht dat je met twee metalen plaatjes van twee rechte stukken eiken een geknikte spant kunt maken. Makkelijker dan een spant te zagen uit een stuk hout met knik (zoals waar een tak begint). De “patent ddory clip” verdubbelde de productiviteit tot twee dories per dag en maakte de bedenker schatrijk. Eind 18e eeuw waren er zeven dory-shops die duizenden boten per jaar produceerden voor de Canadese en Amerikaanse fishing industry.

De master dory builder laat me zien hoe een dory wordt gebouwd. Eiken spanten maken met genoemd plaatje, planken van pine zagen voor bodem en vrijboord, breeuwen, schilderen. Ze worden op bestelling gemaakt.

Ik ga naar de YC om een ale van de lokale Boxing Rock Brewery te drinken en de start van een zeilwedstrijd gade te slaan. Met mijn biertje sta ik na wat howryedoins op het balkon van de YC te kijken hoe de boten voor de startlijn de gunstigste positie proberen te krijgen. Een sirene (geen kanon) geeft “nog vijf minuten” en vijf minuten later het startsein.
Vlak naast me hoor ik een zwoele stem “why are you looking so sad?”
Ze heeft lang blond haar, een grote zonnebril op, een Zweeds gezicht, mijn leeftijd.
Tja, wat zeg je dan?
“No, I don’t, just watching the boats go by, but yes, my wife left me.”
We raken in gesprek, wat natuurlijk de bedoeling is. Ze stelt me voor aan een grijsblonde dame in wit en roze, “she was Miss South Carolina 40 years ago!”. Die heeft hier een huis gekocht. En dan een een vrouw die hier nu twee jaar woont en intussen ALLES van IEDEREEN weet. En aan heel dikke Engelse die met man hierheen geëmigreerd is en zeer gelukkig is hier. Dan slaat ze een arm om me heen, “we have to get our hamburgers”. Dan maar geen bonen-uit-blik aan boord vanavond. Wat later moet ze weg met Miss S-Carolina en man. Ik krijg een omhelzing met kussen zoals ik die alleen van Monique krijg na een Atlantic crossing while loosing mast, woow. “... such a handsome man ...” mompelt ze.
Wat verbrouwereerd wacht ik de eerste finisher van de zeilrace af.

Een stel Amerikanen, iets verderop voor anker in een grote kits, komt aan de steiger een praatje maken. Ze blijken scheepsbouwer Van der Vlist – de bouwer van Cumulanten –  te kennen, en het procede om een stalen knikspant op een polyerster rondspant te laten lijken (de ronding wordt er naa het lassen ingehamerd, toen Selena kaalgestraald was in 1999 was dat duidelijk te zien, tot ongenoegen van de schilders die meer moesten plamuren met epoxie – wat ze uitstekend gedaan hebben overigens). Ze zijn vooral geinteresseerd in de Aries, zij hebben een oude, niet-werkende. Ik geef wat tips.


Dan is er het vuurwerk, en ik moet zeggen: indrukwekkend, eerste rang vanuit de kuip.

De volgende ochtend sta ik te kijken hoe een sergeant een compagnie Redcoats (Engelse soldaten) drilt. Naast me staat een heer te kijken, in zijn tuin, blijkt. We maken een praatje: hij is Amerikaan die met zijn vrouw hier zijn boot voor een huis heeft verruild. Maar hij heeft nog wel een “kleine” (36ft) Hunter in Florida waar hij mee naar de Bahama’s zeilt. Hij vindt het belachelijk dat hij nog steeds niet naar Cuba mag. Obama heeft dan wel een begin gemaakt met de normalisering van de betrekkingen, maar er moeten nog allerlei wetten door het Congres voordat er vrij gereisd kan worden, en het Congres probeert alles wat Obama wil te saboteren. Zo bespreken we verolgens de Amerikaanse en wereldpolitiek: IS, Iran, Griekenland, China. En dat het zo heerlijk is dat als je zeilt je je aan het nieuws kunt onttrekken.
Terug aan boord staat er een Noors stel naast Selena. Ik had hun zeilkotter al zien liggen, ook voor anker wat verder de haven in.
Ken ik Martin Dijkstra van de Prinses Mia en de Rotop, ook een Nederlander? Nee, we weten dat hij regelmatig in Oriental NC langsvaart. Ja, daar waren zij afgelopen winter. Ze kennen Barry Antell van Idle Queen ook. Het is een klein wereldje, dat van blue water sailors.


Er klinken kanonsschoten. Bij de Guildhall staat een compagnie Redcoats die op Revolutionaries schiet, keurig in gelid, op bevelen van de dril-sergeant. Vanachter bomen en palen schiet een stelletje ongerelde militia men op de Redcoats. Over en weer worden beledigingen geschreeuwd. Oorverdovend geknal, het ziet blauw van de kruiddamp. Vrouwen in 18e eeuwse jurken staan elkaar uit te schelden, Loyalists tegen Patriots. Dit is een scene uit de Revolutionary War in New Jersey, waar de meeste schermutselingen hebben plaatsgevonden. De Redcoats beschermden de Imperial Loyalists en brachten ze naar New York waar ze de oorlog afwachtten. Tot hun verbazing verloren de Britten deze oorlog en scheidden 13 staten zich af van Groot Brittannië. Veel Loyalists wilden niet in de nieuwe VS blijven en gingen naar Nova Scotia, dat wel Loyal was gebleven en waar ze grond kregen. Zo is in 1783 (pas) Shelburne gesticht. De Britten paaiden zwarte Amerikanen (vaak weggelopen slaven) om dienst te nemen in het Britse leger, met als belofte vrijheid en een stuk grond. Zo kwamen ook enkele tienduizenden Black Loyalists op Nova Scotia terecht. Hun vrijheid kregen ze, maar niet het land om van te kunnen leven. Een deel ging in op het aanbod van de Britten ze naar Freetown in Sierra Leone aan de Afrikaanse westkust te brengen, in de hoop op wel een beter leven daar. In het museum hier hangt een prent waarop de Britse schepen ankeren bij Freetown, terwijl er een Amerikaans schip er bezig is slaven in te laden.


Slag gewonnen, oorlog verloren, terug naar huis

Zondag ben ik te laat voor het maple-bacon ontbijt in de YC. Van 9 tot 11, maar als ik er om kwart voor tien ben zegt de Engelse dame:” Oehw, soe sorry Sebastian, we’re soeld oot”. Het is regenweer. Ik verhuis naar een mooring, bestudeer de havens tussen Shelburne t/m Lunenburg en het weer. Morgen beter, dan weg.

Maar de volgende ochtend klettert het van de regen. Ik weet, een Hollandse jongen moet zich daardoor niet laten weerhouden, maar aan de andere kant, ik heb geen haast ... Nogmaals het weerbericht geraadpleegd. Tegen de middag moet het droog worden en er moet later zelfs zon bijkomen. En inderdaad, om half elf houd het op met regenen, om elf uur wordt het lichter en om half twaalf probeert er zelfs een zonnetje door te breken. Om twaalf uur laat ik Shelburne achter me. Ik als ik de oceaan opstuur, word ik ingehaald door een Canadees jacht. Opeens is het verdwenen. Ik zie nog even de bovenste helft van zijn mast en dan is ook die verdwenen.
Als je van ongestoord zeilen houdt, is Nova Scotia hèt zeilgebied. Er zijn nauwelijks zeilers – wat Amerikanen en een enkele Canadees en een Nederlander – en je zeilt in je eigen sfeer, je wordt niet afgeleid door mooie kusten en interessante vuurtorens: rondom je is een gordijn van witte mist, toch een lekker windje en boven je is soms de lucht blauw en schijnt de zon.
Zo ga ik richting Port Joli. Om 5 uur verdwijnt de mist en zie ik rotsen, branding, bomen. Maar in Port Joli (een inham van een paar mijl) staat een flinke deining, dus draai ik om en ga 10M verder naar Port Mouton (spreek uit: Metjoen) waar ik de keus heb tussen twee eilanden om achter te ankeren.
Ik zal ze niet zien, zodra ik uit Port Joli uit ben zeil ik weer in de mist. En dan, van het ene op het andere moment draait de wind van zuid naar noordoost, wordt de deken om me heen donkergrijs en valt de temperatuur met 10 graden, niet fahrenheit, maar celius. Op de motor en alle beschikbare instrumenten stuur ik naar en in “a cove on the west side of Mouton Island”. Tonnen waar ik langs kom volgens mijn plotter en radar zie ik niet. Ik ben er om half tien, volgens de kaart en de radar, het is ook nog eens stikdonker. Ik gooi het anker uit, zet het ankeralarm aan en neem verlaat mijn biertje en bord bonen met paprika en courget (heel gezond, alleen maar groenten, zou Monique zeggen).
Ik slaap zozo. Selena ligt goed vast, maar er staat af en toe toch zoveel deining de cove in dat ik lig te rollen in mijn kooi.

Dinsdagochtend. Er is weer een witte deken om me heen. Vaag zie ik dichtbij een streep kust. Ik meen gehuil van wolven te horen, maar kan ze niet zien. Beker koffie, bordje yoghurt met granola en blueberries. De mist trekt iets op, ik zie mijn eiland en het andere eiland. Geen wolven, maar wel zeehonden.
Anker op en verder. Al snel verdwijnt alle zicht en zit de witte deken dicht weer om me heen. Terug en in de mist voor anker? Of in de mist doorvaren, zo langzamerhand is mijn ervaring dat hier toch niemand vaart, en plotter, radar en AIS geven informatie zo goed als zicht. Door dus naar Lunenburg.

Tot bijna in de haven vaar ik, ruim 40M, op instrumenten. Het begint dan ook nog eens hard te regenen. Firing Practice and Exercise Area, staat er op de kaart. En, ja hoor, er klinkt zwaar geschut. Ik denk even dat ze inderdaad op me schieten, hoewel ik geen waarschuwingen gehoord heb op de marifoon. Het is gelukkig onweer.
In de haven pak ik de eerste ankerbal die ik zie in het ankerveld voor het stadje dat vaag zichtbaar is (aan een mooring slaapt ontspannener dan achter het anker). Zuidwester af, pak uit en een Boston Lager. Morgen, als het droog en er zicht is, ga ik wel naar de wal. Ik hoor dan wel of het al dan niet goed is waar ik heb vastgemaakt.

    Vuurtoren met horn voor Lunenburg



woensdag 15 juli 2015

Foto's Nova Scotia bij tekst hiervoor

 Leaving Portland

 Waiting for the cusoms

 Vogel-condominium in Yarmouth

 Vogeleiland - bij zonsondergang vechten aalscholvers om plekje in wat over is van wat bomen, 
net zoals we twee jaar geleden zagen in Oriental

 Opeens: weg vogeleiland

 Cape Forchu Lighthouse: onzichtbaar bij binnenvaren

 Op "kanaal" naar Yarmouth: onzichtbaar bij binnenvaren

 Yarmouth vanaf de overkant

 Opgeruimde visser

Moet-nog opruimen-visser

 Top-restaurant van Yarmouth

 Haventje Yarmouth Bar aan overkant

 Johns Island Wharf bij aankomst. LW

 Johns Island Wharf bij LW

 Johns Island Wharf bij HW

 Beruchte Cape Sable op veilige afstand

 Weer eens iets heel anders: sunset in Nova Scotia (ankerplek Port La Tour)

 Cape Negro Lighthouse

 Cape Roseway Lighthouse, bij binnenvaren 10M inham naar Shelburne

 Cape Roseway Lighthouse even later


Shelburne Harbour Yacht Club, de eerste (mini-)marina na 85M

dinsdag 14 juli 2015

Nova Scotia: mist comes, mist goes

Zoals Geert Mak placht te zeggen in In Europa: waar waren we ook alweer gebleven?

Op maandag 6 juli rijdt ik met Monique naar Boston vanwaar ze ’s avonds weer naar huis, katten en (klein-)kinderen vliegt. Daarvoor hebben met Judy & Joe uit Fall River afgesproken te lunchen, zodat die Monique ook nog even zien. Terwijl ik wat rondloop zit Monique op een bankje voor Faneuil Hall. Judy komt naast Monique zitten maar die heeft dat pas door als Joe een foto van haar maakt. Grote vrolijkheid.
We eten oesters en fish & chips in de Union Oyster House, in een prachtige herberg uit zeventienhonderdennogwat. Omdat Monique niet veel kan lopen maken we een City Tour, maar die haalt het niet bij die in Portland. En dan zet ik Monique af op Logan en rijd eenzaam naar terug naar Kitterie.

Martin zeilt mee naar Nova Scotia, Kyle pakt de woensdagavond de Nova Star, de ferry naar Yarmouth vanuit Portland en samen rijden ze dan een paar dagen rond om met de Digby-Saint Johns-ferry terug te gaan.
Martin en ik staan dinsdag 7/7 om zes uur op, rijden naar Portland waar Selena (hopelijk nog) ligt te wachten aan een mooring, doen de nodige boodschappen, de auto moet terug naar de verhuurder, ik moet diesel innemen, het kost allemaal meer tijd dan gedacht zodat we pas om 12 uur vertrekken.
Er staat veel meer wind dan voorspeld door mijn verschillende weer-apps. Ik steek een rif, maar als we eenmaal buiten zijn is de helft van de wind weg. Tussen de eilanden bij Portland tocht het blijkbaar vreselijk. Het zonnetje schijnt, het rif gaat eruit en steeds langzamer zeilen we richting Yarmouth NS. Maar na een tijdje komt de wind terug en gaan we halve wind met 5 tot 6 knopen de avond in. Terwijl het nog licht is, verdwijnt langzaam de horizon. Na een uurtje zitten we in dichte mist die niet verdwijnt als het donker wordt. Lang leve de radar die ik van Monique gekregen heb! En de AIS. De Nova Star komt ons om 5 uur ’s middags tegemoet op een paar mijl en om tien uur waarschuwt de AIS dat hij over een half uur over ons heen zal varen. Dus verleg ik de koers iets om hem op ½ mijl te laten passeren. Beide keren zie ik hem alleen op de radar en AIS. Verder is er geen scheepvaart te bekennen. Zo benauwd als ik het had toen ik eens met Sjef in dichte mist vanuit IJmuiden naar Great Yarmouth (UK) – en terug ook weer –  voer, en trouwens ook eens bij de aanloop van Haugasund, Noorwegen, zo ontspannen vaar ik nu met elk kwartier een blik op de radar. Een keer passeert een schip op 5M afstand, verder is de Gulf of Maine (het is nog geen Bay of Fundy) leeg. Pas in de loop van de (woensdag-) ochtend trekt de mist op. Al die tijd bleef het lekker waaien, dus over de voortgang niets te klagen. We zien de zon woensdagavond vaag ondergaan in dunne bewolking. En dan komt de mist weer op – en verdwijnt de wind. Om 8 uur EDT – dan is het hier donker, om vier uur wordt daarentegen alweer licht – is het nog maar 20M, nog 20 uur bij de ene knoop die we met moeite maken – of 4 uur op de motor. Geen moeilijke beslissing, we hebben twee jaar geleden niet voor niets zoveel moeite gedaan om weer een werkende motor te krijgen. Precies middernacht zijn we bij Cape Forchu, de ingang van het (natuurlijke) kanaal de haven van Yarmouth in. 180M in 36 uur, op enkele uren na gezeild.
We hebben nog steeds nul zicht – opzij welteverstaan, boven ons is een heldere sterrenhemel te zien). Ik vertrouw de radar en de electronische kaart van Navionics (de hele VS en Canada tot in alle details voor Є 55!). De vuurtoren, Forchu Lighthouse, die op 13M zichtbaar zou moeten zijn, zien we überhaupt niet, verlichte tonnen laten hun knipperlicht zien als we vlak langs ze gaan. De onverlichte zijn alleen vaag zichtbaar als je ze bijna kunt aanraken. Over een afstand van 3M is het kanaal smal, met aan beide kanten een steil oplopende bodem, deels modder maar deels ook harde rots. Langzaam kruipen we naar binnen. In de haven van Yarmouth is het eindelijk wat minder mistig en kunnen we bij het aanleggen aan Killams Wharf zien wat we doen. Om een uur liggen we vast en drinken een biertje op de geslaagde overtocht.

Na een paar uur slapen is het donderdagochtend. De douane komt aan boord, een aardige gezette meid in een kogelvrij vest die liever niet heeft dat ik een foto van haar neem, en klaart ons in. Kyle is gearriveerd met de pont. We rijden naar Forchu Lighthouse waar een bord suggereert dat Leif Ericson, de naar Groenland verbannen IJslander, hier geweest zou kunnen zijn. In 1812 is hier een rots gevonden met runen, alleen geen bekende Noorse of IJslandse. De Yarmouth Runic Stone is nog steeds niet ontcijferd, dus is het lekker speculeren en fantaseren.
Het Tourist Office heeft een wandeling uitgezet langs een aantal historische 19e eeuwse huizen. Hout, sommige mooi eenvoudig en strak, sommige vol frutsels en ornamenten. De beschrijvingen op de folder die de weg wijst zijn architectonisch ondoorgrondelijk. Victorian als stijl is er nog wel uit te halen, Gothic Revival bij sommige ook nog wel wegens gotisch-achtige ramen en puntige baldakijnen boven de voordeur, maar het ene strakke huis (zonder zelfs pilaren!) als Greek Revival aanduiden en het volgende dat er praktisch hetzelfde uitziet Neo-Queen Ann ontgaat ons. We komen ook nog langs Georgian, Italian Revival en Colonial, maar de stijlkenmerken die de schrijver van de folder meende te zien, ontgaan ons.
We eten meer dan voortreffelijk in de Historic MacKinnan Inn waar chef Michael “achter de kachel staat”. Hij was chef in British Columbia (dus waarschijnlijk Vancouver), ontmoette hier de vrouw van zijn leven die niet weg wilde, dus kookt hij nu hier.

Zaterdag 11 juli
Daar zit ik dan, solo in Yarmouth, Nova Scotia, Canada. Vanmorgen wilde ik na twee dagen maar weer eens verder. De morgen was prachtig helder, hoog water, met de stroom mee het smalle havenkanaal uit. Maar terwijl ik mijn ochtendkoffie dronk en yoghurt met granola at werd het klam en koud, en verdween de omgeving in het wit. Zelfs het vogeleiland vlak tegenover de wharf waar ik lig en de enorme blauwe ferry die om zeven uur aankomt en na ont- en inladen om negen uur weer achter me vertrekt, waren er niet meer.
Ik begin een langzaam-aan-actie, mail sturen en weerbericht ophalen, douche, op zoek naar lekker brood en tomaten. Als ik eindelijk geen reden meer heb om niet uit te varen, de mist is inmiddels opgetrokken, is het laag water en gaat de stroom tegenstaan. Jullie raden het al: ik blijf nog een dag, en ga zo fietsen naar de vuurtoren van Cape Forchu die op 50m bij het binnenvaren onzichtbaar was. Ook toen was er mist.

zondag 12 juli
Wind ZZW, geen mist, weg. Na het Yarmouth-kanaal kan ik zowaar hoog aan de wind zeilen naar mijn waypoint de Schooner Passage in.Er komt een zonnetje bij, heerlijk. Als ik bij de RW aanloopton ben valt de wind weg, wel zo makkelijk. Kruip-door-sluip-door tussen de Tusket Islands. Op een ervan is volgens Willem’s pilot een wharf “where you can, out of the main stream of current can have a reasonable night *Caustion: this entrée hasn’t beem update for 25 years”. Een wharf is een steiger van zware palen voor vissersboten. Johns Island, ½x¼ km, lijkt onbewoond. Er staan twee verlaten huisjes, alles ziet ernaar uit of er in geen jaren een mens gelopen heeft. Er ligt geen boot, maar de steiger staat vol kreeftenvallen, maar het kreeftenseizoen is hier nu afgelopen (zie hieronder) dus denk ik niet dat er straks een lobsterboat komt om me weg te sturen. Maar als ik voorzichtig de steiger opklim – 3m langs een met zeeplant brgroeide roestige ijzeren ladder omhoog – voor een paar foto’s, blaft in de verte een hond. Als ik uren later later de steiger vanaf het dek opstap, het water is drie meter gestegen, niet meer.
Ik ben er iets na laagwater en kan dus voorzichtig proberen of het diep genoeg is. Dat is het. Intussen, 1½ uur later, zie ik de main stream of current met zo’n 4 knopen (uit de richting die ik morgen verder ga) langslopen. Naast de boot is het een kleine race, met eddies en rips, die van Alderney in het klein. Vier dikke lange lijnen doen hun werk.
Het is wel wennen na New England waar ik drie pilots kon openslaan voor uitgebreide beschrijvingen van marina’s, moorings en ankerplaatsen. Hier moet ik het doen met niet meer dan het citaat hierboven.
Onderweg werd ik op VHF 16 opgeroepen door een vliegtuig van de Canadese Kustwacht: thuishaven, waar ik vandaan kwam, waar ik naartoe ga, “how many souls on board? .... Have a safe journey”.
  
Maandag 13 juli
Na een zeer onrustge nacht, kookwekker op 90 minuten om te zien of het allemaal goed gaat, tussendoor gepiep en gebonk omdat stootzillen tussen de palen blijven knellen, om 8 uur met de kentering van het tij op weg. Nul wind, dit is geen plek om te blijven, zeilen is er niet bij, dus op de motor verder naar Cape Sable, 20M verder.
Cape Sable (zand) heeft een reputatie. Laag, dus moeilijk te zien, plotseling mist, rips (= akelige korte golven), maar je moet er omheen, of je nu oost of west gaat. Er zijn twee mogelijkheden: inshore, vlak langs de kust, of offshore, mijlen er omheen.
Mijn eerste idee was voor Cape Sable goed tij af te wachten. Maar ik heb daankzij stroom mee nog twee uur voor de stroom “up to four knots” tegen gaar staan. Inshore of offshore? Ik denk aan Monique, Joosje, Reina, Merlijn, Nena, en Hijdiekomengaat. Ik denk dat de meerderheid zou vinden “neem nou maar geen risico” en ik neem de offshore route. Hoewel nog steeds zonder wind en geen grote diepteveranderingen is het raar water. Olieachtige golven van meer dan een meter, af en toe een draaikolkje. En dan wordt het water gewoon en steekt er een briesje op en kan ik het begin van de zuidkust van Nova Scotia bezeilen, “without hard current, rips and enormouth tide ranges”.
De eerste “haven” (diepe inham) aan deze kant is Port la Tour.
Achter me hoor ik een luide snurk en kijk om. “There she blows!” is overdreven, maar er gaat een walvis achter me langs. Nog een paar keer traag omhoog, snurkend en weer onder, en hij/zij is achter me verdwenen. It makes my day, if it wasn’t made already.
Om 16:30 ADT gooi ik na 43 mijl het anker uit in Port la Tour en vind een Dogfish 90 in het ruim om de zonsondergang af te wachten.

Dinsdag 14 juli
Na wat gereken blijkt dat ik me niet hoef te haasten voor het vertrek naar Shelburne waar ik heen wil. Waar ik heen wil, geen wind dus dan maar op de motor. Er komt wat mist binnen, na een kop koffie is de mist weer weg. I don’t care, op radar en plotter weet ik de weg te vinden. Een zeehond steekt zijn kop op naast de boot. Ik haal het anker op .
De wind blijft weg, de electrieke stuurautomaat doet haar werk, ik kijk rond naar walvissen, maar het blijft bij nog wat zeehonden en een paar porpoises (kleine dolfijnen).
Het is nog maar 1550M naar Pico, de westelijkste Azoor. Ik bedwing de aanvechting de koers op 100 graden, twee weken zeilen naar deze buitenpost van Europa, te verleggen. Iets verder op is de  inham van 10 M naar Shelburne, die neem ik.
Binnen word ik ingehaald door mist, die ook weer verdwijnt. Town dock? Ankeren? Ach wat, ik leg om half vijf aan bij de Shelburne Harbour (hier met ou) Yacht Club. Er liggen wat Amerikaanse jachten. Ik drink een biertje op de Tiara bij John en Bob uit Boston die net de Marblehead-Halifax Race gedaan hebben. Bob wil hier met zijn boot varen zonder vrouw en kinders die overkomen te belasten met erge stromen en mist en tekent mijn ervaringen ankerplaatsen van mijn tocht van Yarmouth naar hier op.
Dan ga ik voor een biertje de jachtclub in. Een echte club, bijna allemaal mensen die ooit wedstrijdjes zeilden, en – allen ouder – elkaar hier nu ontmoeten bij een glaasje. Ik sta er aan de bar met mijn glas bier, buiten wappert fier Ne’erland’s driekleur achter op Selena.
Ik sta er als ieman die er al jaren staat, even een opmerking over mist die plotseling over het deck van de YC komt en even later weer weg is, een blik van een man als zijun vrouw heeft gezegd dat ze weg wil en dan blijft kletsen met een ander, schouderklopjes van mensen die vertrekken alsof ze me al jaren kennen .... Maar geen “where did you sail from ...” etc (zoals de Amerikaan van de Tiara). Curieus, zou ds. Sneef zeggen. Morgen ga ik wat wandelen en de “best fish chowder “ (zoals M&K texten) eten hier.

 Een paar verschillen met de VS die meteen opvielen:
-          Kleinere, eenvoudiger huizen (op enkele na, zie boven),
-          Was die buiten te drogen hangt
-          meer en grotere visserschepen,
-          government wharfs in plaats van particuliere waar je tussen de vissers je plek moet vinden (behalve in een paar grotere plaatsen, zoals Yarmouth waar ik nu vrij van vissers aan een drijvend dock lig)
-          geen dobbers van kreeftenvallen
-          een flink aantal mensen spreekt een soort frans
-          nauwelijks/geen zeiljachten (tot ik in Shelbure was drie)
-          goedkope (box-) wijn is hier 2x zo duur als in de VS

Er zullen nog wel meer verschillen aan het licht komen.
De kleinere huizen hebben ongetwijfeld met besteedbaar inkomen te maken. Yarmouth was ooit het Rotterdam van deze streken met een grote vloot, reders, handelaren, overslag van goederen uit alle windstreken, scheepswerven en industrie. Daarvan is weinig meer over. Alleen de visserij is gebleven. Hetzelfde geldt op het eerste gezicht voor Shelburne.
Dat er geen kreeftendobbers liggen, heeft te maken met het kreeft-visseizoen dat loopt van eind november tot 31 mei. De kreeftenboten zijn veel groter dan aan de Amerikaanse kant van de Gulf of Maine, – en lelijk, met achterdekken waarop je badminton kunt spelen. Ze beweren hier dat de meeste kreeft die verkocht wordt als Maine Lobster hier gevangen wordt. Geeft niet, het is dezelfde soort kreeft. Alleen hebben ze hier, heb ik al ontdekt, de gewoonte om kreeft in een roomsaus op te dienen. Nog steeds heerlijk, maar het hoeft niet.

Hoe zit dat met het rare Frans hier? Ik ga naast een paar dames staan die druk aan het converseren zijn. Er worden veel Engelse woorden tussendoor gegooid.
Een galerie-houder in Yarmouth (we bekijken de lokale kunst, er hangen een paar mooie schilderijen en prachtige foto’s) vertelt dat het Acadian is. We zijn hier (ook) in Acadië.
Dat zit zo.
In het prille begin van de 17e eeuw, een paar jaar voor de Jamestown Colony in Virginia (1607) zelfs, vestigden zich hier Franse kolonisten die vredig samenleefden met de Mikmak (Mi’kmaq) indianen. 80 jaar eerder voer de Italiaan Verazzano (naar wie de brug tussen Staten Island en Brooklyn, New York is vernoemd) hier rond en vond het zo mooi dat hij het Arcadië noemde. De Franse bewoners werden Acadiens, Acadië een aparte provincie (dus geen onderdeel van Quebec) van Nieuw Frankrijk. In King Williams War (daar is onze Willem III weer, zie het vorige blog) namen de Engelsen het hier over, in het Verdrag van Utrecht van 1713 werd Canada Brits. Toen de Acadians rond 1750 nog steeds een eed van trouw aan de Britse Kroon weigerden, werden ze gedeporteerd, want je kon geen 5e kolonne hebben op een zo strategisch gelegen schiereiland. Een deel van hen ging dood, een deel naar Louisiana en werd Cajun en een ander deel verstopte zich. De Britten gaven hun boerderijen en land aan settlers uit Engeland en Nieuw Engeland. 20 jaar later mochten de Acadians weer terugkomen, maar niet op hun oude stekken, ze moesten opnieuw beginnen. Naast in Nova Scotia zijn er Acadians in New Brunswick – de Canadese provincie boven Maine – en in Maine (later deze zomer hoop ik het anker uit te gooien bij Acadia State Park op Mount Desert Island).
Acadians zien zich anders dan de Frans-Canadezen uit Quebec en spreken een ander, nog  17e eeuws, Frans. Frenglish, zeggen de Engels-sprekenden hier, want voor alles van na 1800 dat benoemd moet worden, worden Engelse woorden gebruikt En zelfs de Acadiens van hier (ZW Nova Scotia) kijken met scheve ogen naar die uit NO Nova Scotia, vertelt de galerie-houder.

En de dure wijn komt door het staatsmonopolie. 


Wordt vervolgd. Foto’s komen morgen apart, dat is gemakkelijker.

maandag 6 juli 2015

... en Monique gaat alweer

28 juni

Het idee was verder te gaan vandaag (= zondag), langs een landtong met op de punt een vuurtoren, een diepe inham in, voor anker voor een eilandje. Maar het weer is snotty, very snotty, mist, stromende regen, windkracht 6bf binnen en 8 buiten. Voor $114 mogen we met plezier tot maandag blijven.
Naast kreeft eten we ook steamers (zie foto hiernaast), in Maine zijn dat clams met een slurf (of wat je er ook in ziet).

Binnen in de kajuit staat de verwarming aan, buiten striemt regen horizontaal en is het KOUD. Het duurt tot twee uur voor we toch maar naar buiten gaan. We nemen na een broodje de toeristen-trolley: een toer door Portland met wat lokale wetenswaardigheden - en droog. De driver-guide - voormalig taxi-chauffeur uit New York - is geestig, met een aantal grappige anekdotes over beroemdheden die hier gewoond hebben, maar hij blijft een wise guy from New York.
"Over there is Portland International Airport. Know why it's international? Once a week there's a flight on Canada" en "To the right you see the highest building in the State of Maine. 14 stories! Woooow!"
Ook heeft hij nu en dan een quiz:
"The Maine coast zig-zags 3000 miles. Who knows what state has most lighthouses?"
"Michigan!" roept een dame van in de veertig achter uit de bus. 
"Amazing! Maine has 80 and Michigan has  about 140. How do you know?"
"Well, lighthouses are my hobby".
Dames blijven me soms verbazen.
Nog een: "what's the most used word in Maine?" ..... Not cool, awesome, neat, great..... Wicked! You have a wicked icecream, my wife is wicked, your holiday was wicked". 
Was me niet opgevallen. 
De bus rijdt naar Portland Lighthouse op Cape Elizabeth, bekend bij Hopper-liefhebbers. Metershoge korte holle golven slaan met veel geweld op de rots waarop hij staat. De groene boei die wij twee dagen eerder aan de verkeerde kant hielden om buiten de groteschepenvaargeul te blijven, ligt nu in de kokende golven. De overkant, Cushing Island, is nog geen 3/4 mijl weg maar niet te zien.
"It's an angry sea today", zegt onze gids. We zijn blij dat we binnen liggen aan een steiger.

Ja, zo'n toeristenbustripje is altijd toch een snelle manier om een beetje de plaats op te snuiven. Het is klotenweer en een beetje flauwtjes schuif ik naast Bas in het bankje van de trolleybus. Lekker me een beetje rond laten rijden, denk ik, blijkt het een interactieve chauffeur/gids te zijn die feedback verlangt. He bah, geen zin in. Maar eerlijk is eerlijk, hij is goed, weet veel en heeft originele, soms wat melige, grappen.
Op de voorste banken in de bus een heel dikke dame, zo dik dat zij met haar "behind" bijna de gehele breedte van het tweepersoonsbankje nodig heeft. Haar iets minder dikke man zit op het bankje aan de andere kant van het gangpad, camera in de hand.
Stel je voor, trolleybus in stromende regen, met neergeklapte plastic zijramen die behoorlijk condensbeslagen zijn (voor aanvang van de trip worden keukenrollen doorgegeven om ramen enigszins schoon te vegen) maar dikke man maakt van alles wat de driver aangeeft foto's dwars door het beregende/beslagen plastic heen; zo ook trouwens de andere passagiers (ik vraag me af wat ze later gaan doen met een betraande foto van een herinneringskei o.i.d.)
"Speaking Maine: put an r where it isnt, f.i. CaliforniaR, but lobster is lobstah, Mainer-Mainah, Chowder-Chowdah, etc."
"On your left you see the Gothic House, see it? Got your picture? ....... Gothic, my ass!!!", en dat moeten die mensen in dat huis wonen dus zo'n acht keer per dag aanhoren elke keer dat de trolley weer langs hun huis rijdt, haha.
De laatste dan: "Here is a natural food market. I used to always eat only natural food, until they told me the majority of people die of natural causes".

Monique wil met dit weer niet varen, liever nog wat dagen met de auto touren
Maandag is weer een mooie dag met een zwakke tot matige ZW wind. Compromis: nog een paar dagen Saco in en donderdag een paar dagen naar de White Mountains voor ze weer naar huis vliegt (so soon!).

We zeilen 13M naar Pott's Harbor waar een vriendelijke young Lady in the Launch ons naar een mooring van de Dolphin Marina leidt en ons dringend aanraadt in The Dolphin Restaurant te gaan eten, "their food is really good!" Dat doen we dan maar, the food is OK, het uitzicht over een serie in de verte vervagende eilandjes in de ondergaande zon prachtig. 
Iemand in Kittery zei me beslist naar The Basin, iets voorbij Sebasco, te gaan. "No houses, all surrounded by woods, like a prehistoric place!"
Daar zijn we nog maar 10M vandaan, dus dat doen we. De vaarrichting Downeast is ONO, de landtongen met eilanden en de wateren ertussen lopen daar haaks op. Dus is het een heel gezigzag om in diep water van de ene rivier/inham in de volgende te komen. 
Om in The Basin te komen ga je vanaf de New Meadows River een smal vaartje in dat vol kreeftendobbers ligt. En dan opent zich een meertje, vol met nog meer kreeftendobbers, drie zeilboten voor anker en bomen rondom. Geheel huisloos is het niet, maar op een na staan er wat in de bomen en die zien we pas 's avonds als ze licht aandoen.

Woensdag is een dag van dikke regen. Jewell Island, ook met mooi ankerbaaitje volgens mijn vaargidsen, schiet er bij in, we blijven liggen. Water onder de boot is nuttig, zoveel water erboven niet leuk. Lekker een dag niets doen en geen internet (dus wordt het lezen, muziek, rummicub, sudoku, koken, cocktails, eten).
Donderdag is weer mooi, we gaan vroeg weg want om drie uur moeten we op Portland International AirPort een auto ophalen. De wind staat pal tegen, helaas ruim 20M op de motor. 
En nu zijn we in North Conway in de White Mountains van New Hampshire waar we, op de bonnefooi (4th of July!) nog een motel met vacancy vonden. Al behoorlijk veramerikaniseerd rijden we vervolgens 40 mijl (65 km) om een drankje en hapje te doen in de Woodstock Inn and Brewery, zo langzamerhand onze stamkroeg in deze contreien, en weer terug.

(Overigens, bejaarde hippies: dit is niet Woodstock van Woodstock, dat ligt up-state New York. Er zijn geloof ik zeven Woodstocks in de VS. En wie weet waar het Engelse Woodstock ligt?). En weer 40 mijl terug. Over de Mangamagus Highway, dwars door het White Mountains State Park. Bergen, bossen, snelstromende rivieren, wijdse uitzichten, we hebben deze weg in de loop der jaren vele malen gereden, in de zomer en de herfst, en hij blijft oh zo mooi.
MOOSE CROSSING waarschuwen borden. En jawel, we zien een moose vredig grazen langs de kant van de weg.

En wij niet alleen!

Straks vliegt Monique naar huis en neem ik voorlopig afscheid van de VS. Met Martin steek ik over naar Nova Scotia, 180M.