dinsdag 28 juli 2015

Lunenburg zien - en weer terug

Lunenburg is een prachtig plaatsje aan een mooie havenbaai. Jachten ankeren of pakken een mooring, veel aanlegmogelijkheden zijn er niet. In de town hall krijg ik te horen dat niet de havenmeester, maar een winkel aan de haven, Boat Locker, de moorings beheert. Ik kan blijven waar ik lig en doe dat ook maar voor C$ 20/nacht. Rustiger als ik de wal op ben en slaap, er staat stroom in en uit en het kan waaien.
Lunenburg is een UNESCO Cultureel Wereld Erfgoed: het is een door Britten geplande en in 1753 gestichte koloniale “stad” die in de loop der tijd nauwelijks is veranderd. Gepland als een Romeins legerkamp: rechte straten met lapjes grond van 40x60 voet, en zo ligt het er nog bij, met oude houten huizen. Het havenfront is 19e eeuwse houten utiliteitsbouw (pakhuizen e.d.), die vinden wij (ik ook) nu schilderachtig.
De economie draait op toerisme, Lunenburg doet me wat dat betreft aan Volendam denken. Anders dan Volendam is er verder weinig economische basis. Lunenburg – en Shelburne en Yarmouth – meten hun grootse verleden breed uit. Reders met honderden schepen die de wereldzeeën bevoeren, een vloot van grote visserij-schoeners, scheepswerven die deze schepen bouwden, met alle toeleverbedriven als touwslagers, zeilmakers, dory shops, visverwerkers er omheen.
De Grand Banks waren rijke visgronden, je hoefde maar een lijn in het water te gooien of je had een kabeljauw. Er zijn sterke aanwijzingen dat hier decennia voor Columbus en John Cabot al Portugese vissers kwamen die verder niet geinteresseerd waren in het land (Daniel Boorstin, The Discoverers).
Met de technische vooruitgang (zoals line fishing vanuit dories: een lange lijn met daaraan lijnen met vishaken inplaats van ieder zijn hengel vanaf het moederschip) en daarna boomkotters en trawlers nam de kabeljouwstand af, tot er bijna geen kabeljauw meer was op de Grand Banks. 200-mijls zones en vangstbeperkingen hielpen niet. In 1992 legde de Canadese overheid de kabeljauwvangst geheel stil – ten koste van 40.000 banen. De toemalige minister van visserij moest beschermd worden.
Het einde van de welvaart was overigens al eerder ingezet. Toen zeilen vervangen werden door motoren en schepen van staal in plaats van hout gebouwd werden, gingen de werven niet mee. Aan het visserij-museum ligt een viskotter uit 1962 die gebouwd is in Leiden, met een Duitse dieselmotor. En zo zijn er alleen nog herinneringen, verhalen en dory shops die in museum-werkplaatsen hun gele bootjes blijven bouwen voor liefhebbers.

Eén trotse herinnering hebben de Lunenburgers weer tot leven gebracht: de schoener Bluenose, het snelst zeilende visserschip ooit. Hielden miljardairs tot in de jaren ’20 (van de 20e eeuw) races met J-classers om de America’s Cup, vissers streden met hun schepen om de International Fisherman’s Trophy. 17 jaar achtereen won de Bluenose, gebouwd in 1920-21, deze trophee. Toen brak WO II uit. Bluenose eindigde haar leven als vrachtschip, gestrand op een rif bij Haiti. In 1963 werd er volgens de originele tekeningen een copie gebouwd, de Bluenose II, de trots van Lunenburg die een paar keer per dag met een dek vol mensen langs me vaart om daarmee een paar uur te zeilen in de baai. Een prachtgezicht!

Ik bezoek het visserij-museum. ‘Adults $10, 60+ $7, ..’ staat op een bord bij de kassa.
“That will be ten dollars, sir” zegt de cassier. Dat is een opsteker op je 67e verjaardag. Die vier ik verder in (het ietwat sjieke) restaurant Fleur de Sel met o.a., je raadt het al, in boter gesauteerde kreeft. Hmmm. En twee dagen later, als afterparty, ontbijt ik in de Savvy Sailor met Bennies (Eggs Benedictine) met veel kreeft. Komen de “bugs” zo langzamerhand niet je neus uit? mailt Monique. Nee, ze blijven heerlijk, er zullen nog vele volgen. 

De geschiedenis van de kolonisatie van Nova Scotia wordt me hier weer wat duidelijker.
Zoals al eerder genoteerd: in 1603 waren hier al Fransen, de Acadians, die vredig met de Mikmak-indianen leefden. In 1713 verkreeg Groot Brittannie in het Verdrag van Utrecht (het einde van de Spaanse Successieoorlog) Canada. In 1749 werd Halifax, de hoofdstad van NS, gesticht en in 1753 Lunenburg. De Britse gouverneur Cornwallis deelde land uit aan Engelse en Nieuw-Engelse settlers, land waarop al Acadians en Mikmak in dorpen woonden, en eiste bovendien een eed van trouw aan de Britse koning. Die weigerden dat en plunderden, geholpen door Franse oorlogsschepen, een aantal jaren met regelmaat het nieuwe stadje. Tot Cornwallis het genoeg vond en de Acadians liet deporteren. Over de Mikmak lees je verder weinig, dus die trof waarschijnlijk hetzelfde lot als andere American Natives. Maar er is iets over van hun taal, dit is iets over geneeskrachtige kruiden: 


Acadians en Mikmak weg, maar met de Britse setllers kwam Lunenburg niet van de grond. Dus werden er Duitsers en Zwitsers geronseld, nijvere mensen. Er zijn Duitse namen, Duitse woorden, Duitse grammatica in het Engels (“Do you come with?”). Het duurde overigens 40 jaar voordat de Britten toestonden dat er ook Duitse (Lutherse) predikanten kwamen. Het moet een gelovig stadje zijn geweest, er staan vijf behoorlijke (mooie houten) kerken voor iets meer dan 2000 inwoners, die grotendeels niet-kerkelijk zijn. In de Lutherse kerk komen en 20 op zondag, vertelt een oud dametje dat me de kerk laat zien. “They all are doing sports nowadays” zegt ze meewarig.

Ze zijn hier blijkbaar, afgezien van sport, dol op verkleden. Op zaterdag lopen overal redcoats en dit keer piraten rond en het geknal en de kruiddampen zijn niet van de lucht.
En zeilraces gaan door, met kleine en grote “klassieke” schepen en scheepjes, mist of geen mist.

Ik ga niet verder noordelijk. Halifax, 45M naar het oosten, is een grote moderne stad (‘boeit me niet zo’ vanaf de boot). En dan is het nog eens 130M naar Cape Breton (wat me wel zou boeien). Omdat ik de boot wil achterlaten in Portsmouth NH moet ik dat ook allemaal terug, bij overheersend wind uit ZW. Ik wil ook nog wat rondvaren in de Bay of Fundy en daarna Mount Desert Island en penobscot Bay in Maine.

Dus ga ik terug. Geen mist! Met een ZZO wind zeil ik heerlijk naar Port Mouton, nu wel zichtbaar. Ik ankeren bij een eilandje met rotsen en naaldbomen, weinig gesnuif van zeehonden maar wel veel luidruchtige vogels. ’s Avonds is er een visarend die luid pieuw pieuw roept.
Buiten de stadjes waar ik nu geweest ben is er bijn niemand en niets, alleen veel naaldbomen. Nova Scotia is niet eens zoveel groter dan Nederland (55.000 km2 versus 41.500). In Nederland wonen bijna 17mln mensen, hier iets meer dan 900.000. In Nederland gemiddeld 490 mensen op een vierkante kilometer, hier 17. Stil en leeg dus.

In de vroege ochtend klettert de regen op het kajuitdak, maar als ik opgestaan ben druilt het nog maar. Zeilpak aan, zuidwester op en verder. De wind is gedraaid naar Z. Op de motor maak ik eerst wat hoogte en kan dan aan de wind ZZW zeilen. Er gaan aan de horizon wat buien voorbij, daarna komt er een zonnetje. Ik ben vroeg weggegaan, de voortgang is beter dan verwacht, ik ben om twee uur voor Lockeport, mijn doel voor de dag. Niet veel te beleven, zegt de pilot. Het is nog 20M naar Shelburne, ik zeil lekker, dus ga ik door. Halverwege de laatste 8M het “fjord” van Shelburne in verdwijnt de wind en begint het in de bomen aan de westoever luid te ritselen. Ik heb net op tijd mijn zeilpak weer aan, of de bui komt over me heen. Grote vette druppels, het ratelt op het water. Om half zeven pak ik een ankerbal bij de jachtclub.

Als eindelijk na oppompen van de dinghy naar de wal getufd ben, is de bar dicht. Geen aankomstbier en geen dames die me willen omhelsen vanavond. 

2 opmerkingen:

  1. Hoi Bas,

    Ontzettend leuk je verhalen te lezen. Ik herken het gevoel van vermoeidheid met het kloteweer. Gelukkig heb je de goede beslissing genomen:doen wat JIJ leuk vindt. Simon Schama heeft een erg goed boek over de zwarte loyalists geschreven, de titel ontsnapt me, maar de moeite waard te zoeken en te lezen. Groet, inmiddels vanuit Friesland.

    BeantwoordenVerwijderen