Het voelt zo
geborgen, na tientallen mijlen van rotskust met naaldbomen – of niets, als het
mist – een plaatsje dat je kent en een yacht club waar je een bekend gezicht
bent. Dus blijf ik twee dagen hangen in Shelburne, voor was (mezelf en kleren),
boodschappen, praatje aan de bar. Maar ik ben op weg naar de andere kant van
NS, dus na de laatste mails, brandstof en water neem ik afscheid van Shelburne.
De 8M naar zee staat de wind tegen, daarna motor ik buiten nog wat om hoogte te
winnen (op wintersport ga ik tenslotte ook met een skilift omhoog) en kan dan
hoog aan de wind op Port la Tour aan, goede ankerplaats en een goede plek om te
starten om Cape Sable te ronden.
Op weg naar
Shelburne en Lunenburg heb ik zonder problemen Cape Sable gerond. De
schrijver van de Cruising Guide to Nova Scotia zegt dat hij “… rounded Cape
Sable some twenty times and none of them have been relaxed … images of ships
steaming upside down on the horizon and buildings popping up on land ten miles
distant”.
Het zullen wel
hallucinerende zeeziektepillen geweest zijn, ik heb met oorplakkers (die uit de
handel genomen zijn) ook wel eens midden op de Noordzee flatgebouwen voor de
boot zien oprijzen.
Dus: goed
plannen. Ik ga voor de inshore passage, dwz tussen de Horse Race en de kaap,
die je dan vlak langs moet. Op de kentering van het tij er zijn. Ik reken met
HW-tabel en stroomatlas, ik check met de gegevens van de electronische kaart:
12 M vanaf mijn ankerplek, 1 tot 2 knopen stroom tegen, 4 uur voor de kentering
voor de kaap weg. Aldus doe ik. Het is mooi weer, weinig tot geen wind,
makkelijk dus.
Maar, ondanks mijn
twee bronnen staat de stroom niet tegen maar een beetje mee, ook om de kaap. Die
heb daardoor ik een uur eerder gerond dan ik gepland had om aan de ronding te
beginnen. En dan komt er wind, ruime wind voor mijn koers naar de Schooner
Passage (waar ik op weg naar de zuidkust mijn onrustige nacht aan een wharf
had). Lekker zeilen, in de zon, en dan, binnen tien minuten, is Selena weer gehuld in de witte deken. Radar, iPad,
ik zeil lekker door, veel keus is er niet. Om zeven uur ga ik met 3 knopen
stroom mee zonder zicht tussen de eilandjes van de Schooner Passage door. Er is
een goede ankerplek, zegt de Cruising Guide, Turpentine Cove, waar je niet veel
last van de stroom hebt die hier door de passage heengiert. Ik vind hem mbv de
electronica en zie dan vaag ook iets van een eiland. Anker omlaag, het houdt,
maar om me heen zijn draaikolken en watervalletjes. Iets dichter naar de kant,
besluit ik. Het anker wil nauwelijks omhoog. Als ik het eindelijk onder de boeg
heb, blijkt er een oude lobster trap aan te zitten (zonder lobster).
Nog een keer
ankeren. Vast, biertje, hapje, met kookwekker en ankeralarm aan naar bed.
Selena ligt als een huis. Teveel als een huis, blijkt om twee uur ’s nachts: ik
zit aan de grond. Mijn eerste reactie is vuurpijlen afschieten, EPIRB
activeren, mayday-knop op marifoon indrukken, vrouwen en kinderen eerst, en
meer van die dingen. Recht boven me is een knetterend onweer, met verblindende
bliksem, oorverdovende donderklappen en emmers water die uit de hemel storten. Maar,
bedenk ik mij in een tweede reactie na wat van die emmers over m’n hoofd, ik wil
tot morgenochtend niet weg, wil juist wel vastliggen, dus waarom al die paniek?
Sinds mensenheugenis volgt na eb vloed en dat zal morgen ook wel weer het geval
zijn. Zo niet, dan zijn er grotere problemen in de wereld dan mijn aan de grond
zitten nu. Selena komt een beetje scheef te liggen, waardoor ik niet uit bed
kan rollen.
Om acht uur
drijft ze weer rechtop en kan ik na een kop koffie en boterham met pindakaas anker
op en mijn reis naar Yarmouth vervolgen. Het marifoonweerbericht – net als in
de VS continu uitgezonden op speciale weerkanalen – geeft een windwaarschuwing,
SW 20 knots. Ik zet meteen maar het tweede rif. En dan – nog steeds in dichte mist – met 7 knopen door kronkelgeulen
het open water op, om ruim en hard te zeilen. Maar de wind stelt niks voor
buiten. Met drie knopen dobber ik gehuld in de vertrouwde witte deken naar
Yarmouth en ga aan het einde van de ochtend – op de motor, weer met zicht nul –
het kanaal door.
Bij de huidige stand van de navigatietechniek heeft het
eigenlijk geen zin meer dat het nog licht wordt of niet mist, bedenk ik. Dat
kan dan gelijk met het tij afschaffen.
Als de mist in de
middag optrekt, blijkt Yarmouth nog hetzelfde. Wandelingetje in de zon, die warm
is als de mist weg is, en ’s avonds een heerlijk maal in de McKinnan-Cann Inn.
Drie heerlijke gangen voor C$ 49 = € 35 in prachtige Victoriaanse inn, waar ik
als een oude bekende word ontvangen (klopt, vier weken geleden was ik er ook), is
een goede reden om naar Yarmouth te gaan.
Tegenover me aan
de steiger ligt een stalen schoener met masten die dertig graden naar achteren
hangen. De schipper, een jonge kerel met lange baard en alleen boven op zijn
hoofd haar, dat in een geknoopte staart zit, vertelt enthousiast dat hij via
IJsland naar Amsterdam wil, en hoe hij een walvisjong langs de boot had en werd
aangevallen door de moeder, en hoe hij bij aanvliegende wind en dikke stroom op
eigen kracht een anker van 40 kilo aan 50 meter ketting had binnengehaald omdat
de hydraulische ankerlier ermee stopte, en ...
Dit alles nog
voor we een pint met elkaar konden drinken, want hij moet mensen naar Digby
brengen.
Mijn plan was
meteen de volgende dag te vertrekken. Maar waarheen? Dus blijf ik nog een dag
om daarover met kaarten en gidsen na te denken. Al mijn overwegingen zal ik de
lezer besparen, maar ik besluit af te zien van het tijverschil in Minas Basin,
boven in de Bay of Fundy, van 53ft = 16m en langzaam de terugtocht aan te
vangen, en wel via Grand Manan, een eiland.
Maar voor ik van
wal steek, blijft één vraag. Ik ben Mikmak-indianen, Franse Acadians, Engelsen
(met daartussen een enkele verengelsde Schot), New Englanders, Duitsers en
Zwitsers op het spoor gekomen, maar waar zijn nu de Nieuwe Schotten?
Begin 17e
eeuw was Acadia onderdeel van Nieuw Frankrijk. De Engelsen deponeerden toen al
de naam Nova Scotia, (New England was net gesticht aan de overkant) hoewel het
nog een eeuw zou duren voordat ze er de baas werden. Een verdwaalde Nederlander
claimde het zelfs als New Holland, maar dat maakte gaan indruk.
De grote instroom
van Schotten begint (niet verwonderlijk) met de Highland Clearences eind 18e
eeuw, maar gaat door tot halverwege de 19e eeuw. Lang geleden heb ik
het boek erover van John Prebble gelezen en daarvan is mij het beeld
bijgebleven van Schotse keuterboeren die door (daar zijn ze weer) Redcoats uit
hun huizen en van hun land gezet werden omdat de pacht die ze konden betalen
minder was dan de opbrengst van de wol van schapen die de boerenfamilies
vervingen. Maar er was ook bevolkingsdruk: het land kon, met of zonder schapen,
alle monden steeds moeilijker voeden. De grootste uittocht uit Schotland vond
plaats tijdens de aardappelziekte van 1845-46. Een deel van de Schotse emigranten
ging naar Nova Scotia (dat toen dus al lang zo heette) en vestigde zich in het
noordoosten en op Cape Breton, dat als je niet inzoomt op de digitale kaart
(wat iedere zeiler na de laatste Volvo-Ocean Race zeer beslist wel doet) aan NS
vast lijkt te zitten. Begin 20e eeuw spraken zo’n 100.000 mensen
daar highland-gaelic. Nu nog geen 1000.
Ik ben niet zover
gekomen deze reis, maar dat komt ooit nog wel.
Zondag 1
augustus.
Het is mooi warm
weer, de weersvoorspelling geeft ZW 5-10 aantrekkend 10-15 knopen wind. Goede
wind om NW naar Grand Manam te varen, ruim 60M. Het ligt op een afstand van 5M
voor de kust van Maine, maar is in de Revolutionairy War Brits gebleven en is
nu dus Canadees. Ik begin de tocht met dikke stroom mee. Ik zeil 2-3 knopen,
maar ga 6-7 vooruit. Ik zie een trage walvisrug voor me langs gaan. Maar zoals
na eb vloed komt, gaat de stroom tegenstaan en kom ik inmiddels met de motor
bij minder dan 2 knopen vooruit. Weer laat een walvis even zijn rug en vin
zien. Ik ga door tidal rips, met korte hoge brekende golven. Dan moet ik een
shipping lane oversteken, waar ik op de AIS maar één heel schip door zie gaan;
waarom leg je zo’n ding aan, vraag je je af.
Bij zonsondergang
ben ik bij Gannet Rock met een oude vuurtoren erop (met twee moderne lichten
ernaast) en iets voor middernacht maak ik vast aan een floating dock van de
vissershaven van Seal Cove. Er is veel leven, veel licht ,mannen die luidruchtig
dingen met hun vissersboten doen. Niemand let op me. Ik maak vast, drink een
welkomsbiertje en ga te kooi.
De volgende
ochtend is de haven half leeg en stil. Er worden nu geen kreeften gevangen,
maar de visserij op haring gaat door.
Een wandeling
toont twee Seal Coves. Het nieuwe, met de haven waar ik lig, en het oude uit de
18e eeuw. Er werd hier tot midden 20e eeuw in grote
hoeveelheden haring gevangen, gerookt of ingeblikt. En toen bleef de haring weg
en stortte de economie in. De oude haven en gebouwen zijn er nog, leeg of als
opslag. Het ziet er in zijn decay
prachtig uit.
Verder is er
niets. Ik ga verder, naar Lubec, ME, terug naar de VS, 20M naar NW. Het is
wederom stralend weer, ZW wind, paar uur stroom mee, net genoeg om in de
Narrows naar Lubec te komen. Om de zuidkaap van Grand Manan heen, dan stukje de
westkust volgen op een koers die me naar Lubec brengt. De kust, op nog geen
mijl, bestaat uit rots die recht uit het water omhoog komt, met daarboven
naaldbos en af en toe een huis. Het wordt opeens kil, koud. Ik ga de kajuit in
voor een fleece sweater. Als ik boven kom is de kust van Grand Manan weg,
verdwenen, opgelost. Even later ben ik weer gehuld in de dikke donkerwitte
koude natte deken. Op radar en iPlotter vind ik mijn weg de Quoddy Narrows in.
Ik ben de grens met de VS, die door de baai loopt over en constateer dat niet
zozeer vanwege de rode lijn op de kaart, als wel vanwege de lobster buoys die
om de vijf meter opduiken om me heen. Ertussen en uit de vaargeul gaat het
anker uit, in afwachting van laag water en optrekkende mist om onder de FDR
Memorial Bridge door de Lubec Narrows te gaan. De brug is bij HW 47 voet hoog,
ik ben met mast 48 voet en het is “moon tide”. Onder de brug loopt de stroom
tot wel 8 knopen, met draaikolken. Ik moet er bij laag water op de turn of the tide door. Het wordt wel eb,
maar de mist blijft dus ik ook. Een engte met dikke stroom bij laag water
sprintij zonder zicht is geen goed idee.
Ik lig goed
achter het anker, blijf drijven deze keer (goed op gelet!), slaap tussen de
controlewekkers door goed, klaar om de volgende ochtend onder de brug door te
gaan. Het wordt weer eb, maar de mist blijft.
Dus ga ik maar –
wat de drie Amerikaanse vaargidsen die ik heb ook aanraden – 15M om Campobello
Island heen naar Eastport om in te klaren. Bij het ronden van Head Harbour
Light aan de noordpunt verdwijnt de mist even en zie ik overal porpoises.
Om 11 uur ’s
ochtends is de mist weer grotendeels weg en maak ik vast in Eastport. De Custom
and Border Protection officer maakt een nieuwe Pleasure Craft License voor me
en komt even aan boord kijken.
“No alcohol,
tabacco, fresh food or vegetables from Canada?” vraagt hij terwijl hij naar mij
goed gevulde fruitschaal op tafel kijkt.
“A few cans of beer, and I don’t smoke” antwoord ik.
“Well, you’re free to go then. Enjoy your stay in the US!”
De mist is
verdwenen, de zon is warm. Ik ga Eastport, de oostelijkste plaats in de VS,
bekijken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten