vrijdag 15 maart 2013

GEVONDEN! (1)


We slapen tot de zon al uren op is.  Als we onze ochtendkoffie drinken komt een dinghy langszij om de mooring fee op te halen: $ 30, het standaardbedrag, zo leren we in de loop van de mooring-dagen.
En met een “and I brought you your breakfast” krijg ik als ik de dollars heb overhandigd met de kwitantie twee koude blikjes Heineken.
“You’ from Holland, so I thought you’d like these.” En weg knort hij in zijn rubberbootje.
Er is niet veel te beleven in Fat Hog Bay op zondag (en waarschijnlijk de andere dagen van de week ook niet). De bar bij Penns Landing is niet open, het winkeltje waar we langslopen heeft geen ijs meer, de benzinepomp iets verderop wel, maar, redeneert Monique als we binnen de koelkast zien, waarom ijs om bier te koelen als we koud bier kunnen kopen. Dat doen we, en ook een grote avocado die met Japanse sojasaus en peper – en het koude biertje – een heerlijke luch is.

We gaan van de ankerbal af en zeilen rustig op het fokje 4M naar Cooper Island. Het is er vol, we vinden de laatste vrije ankerbal aan de buitenkant van de baai. Op het strand is tussen de palmen een grote, blijkbaar populaire bar/restaurant. We drinken er, mijn eerste BVI-ervaring, de regatta van 1999, indachtig een paar painkillers (hoofdzakelijk rum, ananas- en cocossap in crushed ice). Het restaurant is sorry, fully booked. We eten bij de ondergaande zon aan boord. Dit is de gezochte Wereld van Peter Stuyvesant!*
Terwijl wij langzaamaan doen met koffie en onbtbijt, loopt de baai leeg. Iedereen wil de mooiste ankerbal hebben op de volgende stek, dus moet je vroeg weg! Volgens dit allocatiemechanisme steeds vroeger trouwens, je kunt het beste de avond tevoren al klaarliggen.

Wij vertrekken om een uur of 12, naar Road Town, weer 5M, om geld te tappen en te informeren over de beschikbaarheid van taxi’s heel vroeg op zondagochtend als Monique weer naar St Maarten moet vliegen.
We blijven maar liggen bij Cay Village Marina, met een giga-motorjacht aan de steiger voor ons en een terras met uizicht over de haven waar we niet meer wegkomen.  Er gaat met veel luid getoeter een cruiseschip weg, de volgende ochtend ligt er een nieuw dat net zijn passagiers gelost heeft. Overal lopen bleke of roze mensen.

Road Town swingt niet genoeg om te blijven, we zeilen 13M naar Jost van Dyk, een eiland noord van Tortola. Great Harbour ligt zo vol dat we 1M westelijk doorvaren naar White Bay, een ankerplaats achter een zandbank. Op de bank staan brekers, erachter is het zeer onrustig. Er zijn een paar vrije moorings waarvan we er een pakken, dat voelt veiliger dan achter het eigen anker. We blijven alle kanten opdraaien en schommelen hevig, maar dat doen de schepen om ons heen, zelfs de catamarans, ook. We vertrouwen er daarom maar op dat Selena zal blijven liggen en motoren met ons lullebootje naar het Happy Hour in de Soggy Dollar Bar, waar de Painkiller schijnt te zijn uitgevonden.

Bij het aan land gaan leren we hoe de bar aan zijn naam komt. Er is geen dinghy pier, je moet met je bootje het strand op, door flinke branding. Terwijl ik het motortje uit en omhoog doe als we het strand opschuiven, stapt Monique ons bootje uit om het verder omhoog te trekken, maar ze wordt onmiddellijk door een volgende golf kopje-onder getrokken. Ik houd het hoofd droog, maar dat is ook alles. Kletsnat lopen we over het strand naar de bar. Dat onze dollars – en camera – niet soggy zijn is dankzij een waterdicht tasje dat Monique meegenomen heeft (“leek me wel handig”).
Onder de palmen kunnen we onder het genot van wijn en Dark & Stormy iets opdrogen.

Een Amerikaanse dertiger neemt een foto van ons beiden.

“Where are you from? Germany? Switzerland?”
No, Holland.
“Even better! I know a Dutchman, Friso of Orange, he is in coma now, nice guy, I went to college with him. [knip zegt het fototoestel] Nice meeting you!”

Ons vertrek baart zorgen, ook na twee wijnen en twee Dark & Stormies. Met golven mee op het strand gezet worden is nat, maar je komt er of je wilt of niet. Tegen de golven in met een licht rubberbootje is een ander verhaal.
Maar, het feit dat je dit leest, bewijst dat het, opnieuw drijfnat wordend, gelukt is. Als we eenmaal in ons bootje naar boord knorren, zien we met enig leedvermaak anderen bezig met dezelfde worstelpartij.

Cursief hieronder Monique

Donderdag 14 maart
We liggen nu in “ Niels’ haven”: Sopers Hole, het West End van Tortola.
We zijn hier gistermiddag aangekomen.
Wat hebben we gedaan sinds vorige keer: Bas was veel sneller dan gedacht op Tortola en ik kwam pas rond 23 uur met een lawaaiig propellorvliegtuig op Tortola aan.
Selena lag in Fat Hogs Bay voor anker en Bas heeft me daar op een door nieuwe maan onverlichte nacht naartoe geroeid (het eerste dat Bas de volgende morgen deed was het installeren en indraaien van de buitenboordmotor!)
De volgende stralende dag zijn we naar Cooper Island gezeild; een afstandje van 5 mijl of zo, een boei gepakt in Manchioneel Bay en vandaar met ons lullebootje naar de kant gemotord om tijdens het happy Hour in Cooper Island Beach Bar aan de bar Pain Killers te drinken (lekker! Iets met kokos, ananas en rum). Veel kijk-mij-nou volk en erg Peter Stuyvesant*. Op het strand staan in het water een aantal “statafels” (palen met een ronde plank erop) voor als je frisse voeten wilt houden tijdens het drinken.
Na onze pain killers en een portie “conch fritters” terug getufd naar de boot voor een onvervalste Basopselena-spaghetti.

* Bas en ik bedachten ons dat de jonge lezertjes niet weten waaraan wij refereren met het Peter Stuyvesant-gevoel, vandaar nu enige uitleg. Vroeger, toen roken nog werd aangemoedigd en vooral in de bioscopen lange sigaretreclames vertoond werden, had je , lang vóór de Marlboro-cowboy, een reclame van het sigarettenmerk Peter Stuyvesant. In die reclame zag je een groot wit luxe zeiljacht door een zonnige Maagdeneilandsetting zeilen met op het – heel grote – voordek een aantal gebruinde, in witte bikini’s gestoken, mooie, jonge, schouderlang blonde, lachende (hoofd in de nek: ha-ha-ha) vrouwen met daarom heen een aantal al even gebruinde knappe jonge mannen met sixpacks, die de dames van een vuurtje voorzagen.
Dát was “ de wereld van Peter Stuyvesant”. En dat was ook hoe ik dacht dat zeilen zou zijn. Dat viel de eerste keer nogal tegen: in een Friendship van 6 meter, in de kou en regen en grotendeels donker, in een ruk van elf (11!) uur van Muiden naar Hindeloopen. Voornamelijk horizontaal om niet heel erg zeeziek te worden en af en toe acrobatische toeren op dat schuin liggende, schommelende schip, op een “puts” als de blaas het echt niet langer kon ophouden. Dat was de reden dat het me even tijd kostte voordat ik zeilen een beetje leuk begon te vinden.

Nu heb ik dan toch, 40 jaar na die eerste ontgoochelende tocht, de Wereld van Peter Stuyvesant gevonden. Zijn echte wereld ligt 1600M verderop, die komt nog.

De volgende dag zijn we naar Road Town gezeild; de hoofdstad van Tortola (en BVI) en lagen daar voor een nachtje in de marina. Ook weer een leuke bar/restaurant aan het water waar we heerlijk gegeten en gedronken hebben. ’s Morgens zitten hier wat oudere Amerikaanse echtparen (ik bedoel dus: ouder dan wij) die van de cruiseschepen gedropt worden, tegenover elkaar aan een biertje somber langs elkaar heen en voor zich uit te staren of, zoals we ook wel zagen, echtparen die met elk hun eigen iPhone puzzeltjes aan het maken waren; gezellig! Hij in Hawaii-shirt, zij in licht roze-oranje of geelgroen met bloemetjes. De meest afzichtelijke blote mannenbenen en pukkelige blote vrouwenruggen, brrrr.
Enfin, in Road Town wat boodschappen gedaan en toen vertrokken naar het eiland Jost van Dyke; een hele afstand van wel 10 mijl! Prachtige tocht over turqois water, tussen de eilanden door met het laatste stukje even een echte lome oceaan-swell.

Omdat Great Harbour al helemaal vol lag (en als beach-party paradijs te boek staat) zijn we iets bakboord uit naar White Bay gegaan en hebben daar een ankerboei gepakt. Het is een natuurlijk haventje dat je aan twee kanten naarbinnen kunt; daartussen ligt een ondiepe zandbank waar brekers op staan. Er is daar geen “dingy-dock” (steigertje voor lullebootjes) dus je moet even goed plannen hoe je zo droog mogelijk op dat mooie witte palmenstrandje kunt landen want de de kust loopt aan de waterlijn heel snel op, wat krachtige golven oplevert.
Nou, dat werd een worstelpartij in de branding tussen middelbaar echtpaar en rubberbootje! Bas en ik waren het erover eens dat we zo dicht mogelijk naar, en recht op, het strand moesten mikken, dat ik dan op het juiste moment van het bootje zou stappen (Bas moest het bb-motortje bedienen) en snel tussen de golven door, het bootje op het strand zou trekken. Alzo naderden wij het strand en hing ik vast een been op de rand van de boot. “Nu!”, riep Bas en aangezien ik het met hem eens was, duwde ik mijzelf resoluut uit de boot. Even voelde ik vaste grond onder mijn voeten, maar direct erna zoog dat met veel watergeweld ook weer onder mijn voeten weg, hield ik mij nog net met een hand vast aan de rand van de boot maar lag ik verder languit half onder de boot, die met iedere golf eerst een harde klap naar voren en direct daarna weer naar achteren maakte. Maar wij zijn niet voor een gat te vangen, dus uiteindelijk kregen Bas en ik het voor elkaar, zij het zeiknat, de boot hoog op het strand te trekken.
Wij hadden ons drankje wel weer verdiend en dat vierden we in de Soggy Dollar Bar, gelegen aan dat mooie parelwitte palmenstrandje (waarom de meeste dollars hier soggy aan land komen, moge duidelijk zijn).
Ze hadden daar een spelletje: tegen een boom is een plankje getimmerd met een haak in het midden. Op ongeveer een meter afstand van die haak, hangt op drie meter hoogte een touwtje met een ring eraan. De kunst is nu van een afstand van ca. 3 meter de ring om de haak te krijgen. Lukt dat dan gaat er groot gejuich op. Het is aandoenlijk om te zien hoe fanatiek sommige mannen daarmee bezig zijn. Leuk idee voor ons volgende feestje?

Goed, toen moesten we ook weer terug naar het schip!
Ook nu weer hadden we de tactiek goed doorgesproken, of eigelijk hadden we ons erbij neergelegd dat we dat niet droog voor elkaar zouden krijgen. De kunst was het bootje door die eerste branding geduwd te krijgen, dan in te stappen, motortje starten (dat heeft geen “vrij”, alleen maar voor- of achteruit, en je wilt toch ook IN het bootje zitten als de motor loopt) en gaan. Nou ja, ik was toch al nat, dus nog even een rondje gezwommen en toen met z’n tweetjes de boot in het water getild, half in het water staand de juiste golf afwachten, gauw afduwen, gauw instappen, gauw motor starten en ja! Gelukt!
In de kuip met zoet water alle zout weer van ons afgewassen.

Om ons heen stikt het van de pelikanen. Ze lijken een beetje op prehistorische dieren met die rare grote kop en helemaal niet op de witte pelikaan uit de strip “Pol, Pelle en Pingo” of de Donald Duck. Een beetje een vogel met een kop erop. Van boven zijn ze bruin/grijs, van onder turquois als de zee (schutkleur). Ze scheren hoog of laag over het water en duiken dan recht naar beneden. Als ze beet hebben gooien ze de kop in de nek en zie je die zak aan de onderkant van de bek pas echt goed.
Als de zon bijna onder is, springen er rondom de boot ineens overal vissen uit het water; vermoedelijk om insecten te vangen.

De plek waar we voor anker liggen is nogal wiebelig; door stroming en rare wind in die inham. Slapen lukt maar moeilijk door de rare bewegingen en onverwachte rukken aan het schip (nog niet zo erg als onze wastrommelervaring op het eiland Poel destijds, maar het kwam in de buurt), het bonken van de mooringbal tegen de boeg, eerst links dan rechts. De nacht lijkt eindeloos lang als je wakker ligt.
De volgende ochtend ligt vlak voor de baai een gigantisch zeilschip voor anker, de Club Med II. Er wordt al vroeg van alles naar het strand overgebracht zodat de jonge rijken zich straks niet zullen vervelen aan de kant.
Wij, wat katterig van de slechte nacht, besluiten  naar de overkant te zeilen, naar Cane Garden Bay. En zo gebeurt. We liggen rond 11 uur vast aan een bal, maar naarmate het later wordt komt er meer deining de baai binnen zodat je ook stilliggend je steeds moet vasthouden om niet om te vallen. Ook hebben we geen goed dingy-dock kunnen waarnemen om droog aan de kant te kunnen komen. Niet veel zin hebbend in nog een slechte nacht stel ik voor om toch naar elders te zeilen.

Vandaar dat we nu in Sopers Hole liggen. De haven waar Niels’ vader tot voor kort zijn bootje had liggen. Grote maar gezellige haven, met heel veel moorings om aan vast te leggen en in de luwte van deining en wind. Gisteravond gegeten bij Soper’s Hole Restauranty aan de haven. Helaas, geen kreeft available, dus gekozen voor een mixed grill en “flat iron steak” en pecan pie toe. Dit alles overgoten door een Merlot, voorafgegaan door reeds enkele glaasjes van het een en ander, dus zoals Bas zei “een wonder dat we nog terug aan boord gekomen zijn”. Nou, zó erg was het ook weer niet en misschien dat we daarom ineens zo soepeltjes in en uit het rubberbootje stapten!

Vóór het restaurant ligt de dingy-dock en dat lijkt erg op de situatie op het terras van Ome Ko bij de sluis in Muiden. Je gaat er zitten om te kijken hoe andere mensen met hun bootjes aankomen, vastleggen, uit- dan wel instappen, vertrekken; maar vooral om te kijken wat er niet helemaal lekker gaat! Excuus voor dit leedvermaak is dat je eerst zelf je bootje daar moet hebben aangelegd om toeschouwer te mogen zijn.

Inmiddels hebben we besloten hier nog een nachtje te blijven zodat we vanmiddag even lekker kunnen douchen, blog bijwerken, financien checken, mijn terugtocht (;-(  plannen en wat we tot dan nog kunnen doen.

 

1 opmerking: