zaterdag 3 oktober 2015

Nog wat foto's bij voorgaande fotoloze tekst ....
 Vaargebied zomer 2015 in perspectief

Vaargebied zomer 2015


                       Head Harbour Light, op noordpunt Campobello Island (New Brunswick), in fog

Ingestorte kade Eastport
Steiger Eastport, LW
                           
Steiger Eastport, HW

                               Eastport Main Street in "End 19th Century Italianesque style"

Head Harbour Light by light

Scoodic Point en Mount Desert Island
 Northeast Harbor, MDI
On top of Cadillac Mountain, MDI

Northeast Harbor. Mijn buren; ze gaan elke ochtend om 4 uur weg,
                               ... maar deze buur niet    
         
Klimmen en klauteren ....
... om het uitzicht over Bar Harbor en Frenchman Bay... 
                                     ... en Northeast Harbor 
                           
Somes Sound, MDI
 Valley Cove, Somes Sound, MDI

 Alweer een broodje "bug"

 Negotie op Swann's Island

Stonington, Deer Isle

 Camden

 Pamaquid Light House

 Natuurlijk! (Boothbay Harbor)

 Jewells Island
 Duikbootobservatietorens uit WO-II op Jewell Island


Piscataqua River, brug 2 (en 3 op de achtergrond)
4e brug,Little Bay op, past net bij LW
 Eindelijk rust, Great Bay Marine, NH











vrijdag 18 september 2015

Uitgezeild, bijna naar huis


Dit is de op-een-na laatste blog entry van dit jaar, de laatste zal uit achterstallige foto's bestaan als ik thuis ben. En dat is volgende week, na vier maanden op stap te zijn geweest, waarin 1230 mijlen afgelegd. 

Het idee om binnendoor, via snelstromende rivieren, naar Bath te gaan laat ik varen, dat komt volgend jaar wel. Ik begin een beetje zeilmoe te worden. Tussen wat eilanden door navigerend ga ik aan het einde van woensdag 2/9 Casco Bay in, naar Jewell Island waar ik met Monique begin juli voor anker wilde, maar wat wegens het weer toen niet doorging. 
Hoewel er verhalen gaan over een schat die Blauwbaard er begaven zou hebben, komt de naam van meneer Jewell die het in de 18e eeuw van Massachusetts kocht. Het dicht beboste eilandje is een mijl lang en nog geen halve mijl breed. Het heeft een beschutte kom, dwz bij laag water als de drempel tussen Jewell Isl en Little Jewell Isl aan de zuidkant droogvalt. Bij hoog water houdt de drempel wel golfslag uit het zuiden tegen, maar niet de stroom. Je moet dus kunnen draaien om je anker. Veel ketting steken is evenwel niet mogelijk, het tijverschil is bijna 4 meter en bij laag water is de kom erg smal, met nog maar ca. 2 meter water. Er is dan ook slechts plaats voor een boot of vijf. Met een ouderwets peillood - een stuk ijzer aan een touw - peil ik waar ik kan ankeren.
Ik blijf een dag om het eiland te bewandelen. In WO II was het een militaire observatiepost. Veel konvooien naar Europa vertrokken uit Portland, 10M westelijker, en Duitse onderzeeërs probeerden die hier al te onderscheppen. Er zijn resten van barakken en er staan nog twee torens die je kunt beklimmen voor het uitzicht.
's Nachts is er een knetterend onweer met windvlagen, maar het anker houdt goed.
Vrijdag is het weer prachtig weer. Ik sla Portland over en zeil naar de beschutting van Woods Island. En de volgende dag naar York waar ik bij sterke stroom die de kleine haven instaat, een mooring moet pakken. Schip tot halverwege tegen de boei aansturen, naar voren rennen met pikhaak om de  lijn te pakken. Na twee rondjes om te kijken wat de stroom precies doet lukt het keurig. 
In de York Harbor Inn zit ik in de bar naast eind-20er Nicolas - hij stelt zich keurig voor - uit ergens de Midwest, die in Boston een stage sport coach gaat doen. Hij is helemaal weg van New England - en van mij als ik hem vertel hoe ik hier ben. 
Zondag is de laatste zeildag, met prachtig weer. Na een paar slagen - de wind is ZW3 - laveer ik de laatste mijl tussen heel veel lobster buoys  Kittery/Portsmouth Harbor in naar Pepperrell Cove. Vandaar op de fiets naar mijn nieuwe baan als cat sitter, met bed, bad en auto. 

Dinsdag ga ik de laatste 6M van dit jaar de Piscataqua River op naar Great Bay Marine in Newington NH waar Selena de winter zal doorbrengen. Ik moet onder vier bruggen door: de eerste twee tussen Portsmouth en Kittery moeten voor me draaien, de derde is ruim hoog genoeg en de vierde, over de ingang vanaf de rivier naar Great Bay, past alleen bij laag water. Om bij laag water bij de 4e brug te zijn, moet ik tegen de stroom in de rivier op. Dat valt niet mee. Er staat een brute stroom, vooral de stukken waar de rivier wat smaller is. De motor moet hard werken om soms minder dan 2 knopen over de grond te maken. De wachters van de enorme bruggen worden er warm noch koud van, ik ben blijkbaar niet het enige zeiljacht dat zo moet worstelen. Ik ben keurig een kwartier voor LW bij brug vier - en kan er onderdoor.
Donderdag wordt Selena op de kant gezet.
Ik heb nu zoals veel arme Amerikanen twee jobs: overdag bootwerker, 's avonds en 's nachts cat sitter. Zeilen is leuk, onderhouden plegen aan boot in warm weer zeer vermoeiend, cat sittend kan ik weer uitrusten en TV kijken. Naar vijf afleveringen van tweeeneenhalf uur elk over de Civil War  van Ken Burns, met louter authentiek, grotendeels gruwelijke foto's, beeldmateriaal. En naar het tweede debat tussen elf republikeinse presidentskandidaten, met loudmouth Donald Trump nog steeds als favoriet in de polls. Inhoudelijk om te huilen, als dit het volgende wereldleiderschap moet opleveren, hoedt U! De partijtop begint in paniek te raken, ik hoorde zelfs een scenario waarin, als Trump op de conventie wordt aangewezen, een nieuwe Republican Party wordt opgericht met een serieuze kandidaat. Aan de linkerzijde is er Berny Sanders, een heuse socialist (ja, socialist, in de VS) die steeds meer demokraten aanspreekt en Hillary zenuwachtig maakt. Interessante tijden hier.
Volgende week naar huis, daar kan ik weer lekker naar de zoon-van-Ron-Brandsteder-show kijken (lees Youp van het Hek in de NRC van vandaag).

woensdag 2 september 2015

Na mist komt zon

Vorige week. Om mij heen is het grijs. Aan een kant vaag wat lobster boats, aan de andere kant niets. Wel veel geluid. Kabalige meeuwen, lachende mannen (nee, inderdaad, vrouwen lachen niet in de mist), een dieselmotor, een mistsignaal op een boei. Ik ben in Stonington, Deer Isle, Maine. Ik heb net de Customs and Border Protection gebeld dat Selena 'moved'. Volgens mij ben ik goed voor 1/4 fte. Elke 'movement' moet ik doorbelllen en wordt daarvoor altijd hartelijk bedankt. Wat dit bijdraagt aan de veiligheid van de VS weet ik niet. En de import tax die ik zou moeten betalen als ik meer dan een jaar zou blijven, zou ook niet opwegen tegen de kosten van de CBP-officers en de computer waar ik inzit. Als ik vanuit het vliegtuig in een huurauto stap, kan ik gaan waar ik wil. Nou ja, het is een aardig ritueel.

Waar waren we .... Oh ja, ik ging ankeren in Somes Sound, in Valley Cove om precies te zijn. Rots, berg, bomen om me heen, en nog twee jachten. Prachtig. Naar de kant geroeid, lulleboot boven de vloedlijn getrokken en weer een wandeling. Na twee dagen denk ik te vertrekken, maar: m i s t .
Terug naar NE Harbor en nog twee dagen aan mooring - en nog meer bussen en lopen, laag (wel zo makkelijk), want de bergen zitten in de wolken.
Maar dan is er, na twee dagen vermist liggen - in weerwil van de voorspellingen - slechts laaghangende bewolking, dat wil zeggen zicht op water-niveau. Er is geen wind, maar ik ga toch, 10M op de motor naar Swan's Island. Ooit gekocht door Mr. Swan, vandaar de apostrof. Ik anker in Mackerel Harbor. Een 17e eeuwse explorer zou in zijn journaal geschreven kunnen hebben: 
"The Natives are friendly & peaceful. Every single one of them greets and some ask how I am are doing .... One of them is fishing. I inquire about his catch. Naah, it's just a pasttime, he says, you're in that sailboat? So sorry about the fog, usually we have it in June, not in August. But no use complaining about the weather".
Een mooi, bebost, rustig eiland - met veel huizen te koop, constateer ik na een wandeling van een uurtje.

Leve de electronische kaart, heb ik al eens laten blijken. Ookk zonder mist, met een licht windje navigeer ik tussen eilandjes en rotspartijen door, eindelijk dan toch, richting Penobscot Bay. Maar als ik aan de noordkant van Penobscot Bay de Rainbow Bridge (een 90' hoge hangbrug van vaste land naar Deer Isle) nader, wordt hij minder zichtbaar nnaarmate ik dichterbij kom. Inderdaad:  m i s t. In de eerste baai die ik tegenkom gaat het anker omlaag. De volgende ochtend is er weer - matig - zicht en ga ik verder naar Buck's Harbor, een kleine baai met een eilandje ervoor, geheel beschut, een "hurricane hole". Maar Erica is nog pas op weg naar de BVI, dus daarvoor hoef ik er niet te zijn.

Op de farmers' market koop ik voor luttele dollars een grote doos wilde blueberries, heerlijk zoet (en zo gezond) . Er is geen mist, slechts wat drizzle, en welgemoed ga ik verder, opkruisend tegen een licht windje. Een paar keer overweeg ik ergens te ankeren, maar ga toch maar door naar Stonington, op de zuidkant van Deer Isle. De laatste twee uur, als er geen ankermogelijkheden meer zijn in de buurt, moet ik omdat de drizzle overgaat in mist en het beetje wind dat er is verdwijnt, motoren. De westelijke aanloop naar Stonington is nog wel een beetje te zien, maar eenmaal voor het plaatsje moet ik "op gevoel" ankeren. Ik weet dat ik uit de rode/groene tonnen lijn ben, ik passeer twee geankerde zeiljachten en gooi naast een vage lobsterboot het anker uit. 
De mist verdwijnt niet met de nacht. Ik motor met de dinghy recht op de oever af, en weet dan waar (= welke lobster wharf) weer naar Selena moet. Er varen af en aan lobster boats, mist of geen mist, met luide motor, grote vaart en veel boeggolf vlak langs de geankerde Selena. Op de achtergrond is  er een constante dreun, er wordt (weer) graniet uitgehakt. Op de wal is de mist weg. Stonington is een mooi plaatsje, gedomineerd door kreeftenvissers. Ik loop een rondje, eet een lobster roll en constateer dat ook op het water de mist grotendeels verdwenen is. In de middag zeil ik naar een baaaitje in North Haven Island, om de volgende dag door te gaan naar Camden. Eindelijjk zonder mist, met wind. De Camden Yacht Club geeft me een plekje midden in de binnenhaven. Ze hebben helaas geen bar, dus geen babbel me lokale zeilers. 

In Camden hadden Monique en ik tien jaar geleden onze eerste Main Lobster kick. Op mijn bucket list stond al een tijd "leave peeping" in New England (in het begin van de herfst verkleuren de bomen, hele bossen, in de prachtigste tinten oranje en rood). In 2005 kwam het ervan en zo belandden wij aan de kust, waar we op een terras, uitkijkend op de "windjammers" (oude houten schoeners) die winterklaar werden gemaakt, levend aangewezen en voor onze ogen gekookte KREEFT aten. Camden is een mooi Nieuw-Engels plaatsje, met een Nieuw-Engels kerkje en prachtige houten huizen, de meeste witte overnaadse en andere met houten 'shingles'. Het is heel toeristisch. Dat heeft als voordeel dat het levendig is, de gebouwen en huizen goed onderhouden zijn en dat er veel en goede restaurants zijn.
In "Fresh", het was ook naar zijn smaak geweest, heb ik op mijn broertje gegeten die een half jaar geleden overleed.
Er zijn twee bergen boven Camden van 1200 ft, maar dat lukte de volgende ochtend niet. Aan het eind van de middag komen Martin & Kyle - vanwege de mist is zeilen langs/rond Deer Isle met ze er niet van gekomen - langs voor drinken, eten en kletsen.

Het is overigens al dagen prachtig warm weer. Selena begint droog te worden van  binnen. Door de vochtigheid buiten en het koude water condenseerde het vocht tegen de huid. "Luchten" had een averechts effect en de heteluchtkachel was een druppel op hete plaat. Maar de zon, 27C overdag en een lekker hebben al het vocht verjaagd.

In Tennants Harbor roeit er een bootje naast me nadat ik een mooring met "rental" erop gevonden heb tussen de vele. 
"I saw a Dutch flag. Did you cross over?" Het is Bill, hij heeft een 31' Nicholson waarmee hij een aantal jaren geleden is overgestoken (met vrienden, en een Deense Aries, ook mijn zeilstuurautomaat), van Bar Harbor naar Ierland, om in Europa te zeilen. Een paar jaar lag hij in Medemblik. Met een jachttransport is zijn Nicholson vanuit de Middellandse Zee weer terug naar de VS gegaan en nu bezeilt hij samen met zijn Carol de wateren van Maine. Hij wil eigenlijk weer terug naar Nederland, maar niet meer zelf de oceaan over (ik schat hem begin 70). 
Er varen vrienden van ze Tenants Harbor in, op een jacht met een "surf-tuig" dat ik ook  al in Camden had zien liggen. Ken en Phillis, die ons uitnodigen om aan boord te eten.
Hun boot, 31', is onvoorstelbaar breed in de kajuit, alsof het een 40-footer is. En de wishbone-giek is geen surf-giek die optilt, maar een dubbele "gewone". Het grootzeil - het enige zeil - wordt electrisch gehesen, zelfs met twee personen is het niet te doen, zegt Ken, maar het zeilt goed.
Ik ga naar Christmas Cove en vandaar naar Boothbay Harbor, heel toeristisch, terecht. Met veel Lobster Pounds, Wharfs en Docks en hotels op palen aan de Bay.
Het is nog redelijk druk hier, met grijze zeilers, want deze week beginnen de scholen. Niet alleen met boaters, ook rijdt er af en toe een bus met grijze koppen het plaatsje in. Die mogen dan een ijsje halen (veel keus uit ijsverkopers en -smaken) en souvenirs. Het is onbegrijpelijk hoe die winkels, en de zeer vele art en craft shops, hun hoofd boven water houden, het seizoen is twee maanden, juli en augustus slechts.

Het toerisme begon hier trouwens al vroeg. Bij elk eiland of baaitje lees ik dat Verrazano en Cabot hier al rondkeken in de vroege 16e eeuw, er hebben zich Acadians gevestigd, en vanaf 1603 zijn het Franse en Engelse explorers die hier rondvaren, Samuel De Champlain, John Smith, Martin Pring, George Waymouth. De laatste kidnapte vijf indianen en nam die mee naar Engeland. Sindsdien is het niet goed gekomen tussen de native population en de Engelsen, waarbij de Fransen het niet nalieten het vuurtje op te stoken en de indianen te helpen bij de raids op Engelse settlements, the French and Indian Wars.

Ik ben nog ca. 100M van Portsmouth NH, de zon schijnt, ik ga verder.

maandag 17 augustus 2015

Weer in Acadia

Aan de bar die ik binnenga in Eastport bestelt Maria, kunstenaar, hierheen geëmigreerd uit Newport RI, net haar tweede glas wijn. We zijn al snel in gesprek. Ze heeft voor het eerst al voor het middaguur voor $20 verkocht, dus trakteert ze zichzelf. 
Het wordt al herfst zegt ze, vier weken te vroeg, de foliage begint al. Het is me niet opgevallen, maar dat kan door alle mist komen, ik ga er op letten.

Er wordt gewerkt aan pier van Eastport. Afgelopen winter is een deel ingestort, vissersboten kapot, haven deels onbruikbaar. Herstel en verbetering werden voortvarend begonnen, vertelt de eigenaar van de bar, tot 'the ocean people' zich ermee gingen bemoeien. Als er een walvis of zeehond - en die laatste zijn nieuwsgierig, die komen op het geluid af - gezien wordt, mag er een uur niet geheid worden. Van de 50 bouwvakkers die begonnen, zijn er nu nog 15. Soms kan er maar een kwartier per dag gewerkt worden. Kan zo nog jaren duren, cruise schepen en windjammers komen niet meer langs, de horeca-omzet is 35% lager dit jaar, zegt hij.

Als ik twee dagen later langs ga voor een biertje, blijkt het lady's night. Aan de bar hangen allemaal 60-70 jarige dames, sommigen van behoorlijke omvang, die in flink tempo allerlei cocktails naar binnen slaan.  
Een jonge vent laat een tattoo zien die hij op zijn 21e dronken heeft laten zetten door een dronken tattoo-kunstenaar. Alle dames stropen mouwen op, sjorren decolletés omlaag, lichten blouses op om hun tattoos te laten zien. Ik moet hier weg.

Dat is gepuzzel. Onder de FDR Memorial Bridge door kan, gezien mijn masthoogte, alleen bij laag water, maar het is springtij waardoor het water wel erg laag is. De pilot doet wat paniekerig over de narrows onder de brug: smal, 6 tot 8 knopen stroom en er zijn ondieptes. Ik ben verstandig, sta heel vroeg op en vaar in de opgaande zon, zonder mist, om Campobello Island (waar FDR een vakantiehuis had) heen en pak dan stroom mee naar het westen.
45M verder gooi ik het anker uit in een prachtige baai met zandstrand, in Rogue Island. Er ligt één andere zeilboot. Downeast, het oostelijkste deel van de kust van Maine, trekt vanwege groot tijverschil, sterke stromen en de resten van Canadese mist niet veel toerzeilers. 
Het is een prachtige ankerplek, maar het eiland is prive en staat bootjesmensen alleen toe op het strand te zitten. Ik ben geen strandtype en haal na een ontspannen nacht - ik zorg dat ik niet nog eens aan de grond wakker word - het anker op.
Doel is Winter Harbor met een jachtclub, maar daar worden net lobster boat races gehouden. Ik ga een baai eerder in, Prospect Harbor waar ik naast een sardieninblikkerij - de enige overgebleven aan de Amerikaanse oostkust - de nacht doorbreng. Een tijd lang stikte het in deze contreien van de sardines en waren er tientallen sardienverwerkende bedrijven. Tot de sardien wegbleef - of op was.
Bijna althans, als je hier sardines in blik koopt zijn het meestal New Brunswick Sardines (uit de Canadese provincie die aan Main grenst).
En toen naar een van de plekken waar ik beslist heen wilde: Mount Desert Island, met Acadia National Park erop.
Monique en ik hebben hier zeven jaar geleden gekampeerd en vonden het toen meer dan prachtig (alleen werd Monique geteisterd door de beruchte Maine mosquitos).
Ik ben hier nu een week in Northeast Harbor en heb me een ongeluk gewandeld en geklommen. Naar de toppen van Cadillac Mt, Pemetic Mt, Kebo Mt, Dorr. Mt. Sargent Mt lukte net niet, na de lunch = te laat vertrokken, om 8 uur is het hier donker en dan moet je niet op een bergpad bestaande uit granieten blokken lopen, met kleine blauwe streepjes om de richting aan te geven. Als je valt op weg naar beneden breek je al Y je botten en tanden. Het klimmen is uiterst inspannend, overdag is de zon heet, hart klopt in keel, pompende adem om longen van genoeg zuurstof te voorzien. Ik heb de neiging om net zo hard een berg op te lopen als wandelend op een vlak pad. 
En nu heb ik genoeg gewandeld. ik ga zo Somes Sound in (van het schilderij van Lane van een paar blogs geleden) en dan langzaam Penobscot Bay in.
ik weet, een saaie blog deze keer zonder geschiedenis, fatale vrouwen, aan de grond of in de mist zitten. Nu en dan wel zo rustig.
En geen foto's, mijn laptop doet raar.
Dus ....

woensdag 5 augustus 2015

Goodbye Nova Scotia

Het voelt zo geborgen, na tientallen mijlen van rotskust met naaldbomen – of niets, als het mist – een plaatsje dat je kent en een yacht club waar je een bekend gezicht bent. Dus blijf ik twee dagen hangen in Shelburne, voor was (mezelf en kleren), boodschappen, praatje aan de bar. Maar ik ben op weg naar de andere kant van NS, dus na de laatste mails, brandstof en water neem ik afscheid van Shelburne. De 8M naar zee staat de wind tegen, daarna motor ik buiten nog wat om hoogte te winnen (op wintersport ga ik tenslotte ook met een skilift omhoog) en kan dan hoog aan de wind op Port la Tour aan, goede ankerplaats en een goede plek om te starten om Cape Sable te ronden. 
Op weg naar Shelburne en Lunenburg heb ik zonder problemen Cape Sable gerond. De schrijver van de Cruising Guide to Nova Scotia zegt dat hij “… rounded Cape Sable some twenty times and none of them have been relaxed … images of ships steaming upside down on the horizon and buildings popping up on land ten miles distant”.
Het zullen wel hallucinerende zeeziektepillen geweest zijn, ik heb met oorplakkers (die uit de handel genomen zijn) ook wel eens midden op de Noordzee flatgebouwen voor de boot zien oprijzen.
Dus: goed plannen. Ik ga voor de inshore passage, dwz tussen de Horse Race en de kaap, die je dan vlak langs moet. Op de kentering van het tij er zijn. Ik reken met HW-tabel en stroomatlas, ik check met de gegevens van de electronische kaart: 12 M vanaf mijn ankerplek, 1 tot 2 knopen stroom tegen, 4 uur voor de kentering voor de kaap weg. Aldus doe ik. Het is mooi weer, weinig tot geen wind, makkelijk dus.


Maar, ondanks mijn twee bronnen staat de stroom niet tegen maar een beetje mee, ook om de kaap. Die heb daardoor ik een uur eerder gerond dan ik gepland had om aan de ronding te beginnen. En dan komt er wind, ruime wind voor mijn koers naar de Schooner Passage (waar ik op weg naar de zuidkust mijn onrustige nacht aan een wharf had). Lekker zeilen, in de zon, en dan, binnen tien minuten, is Selena  weer gehuld in de witte deken. Radar, iPad, ik zeil lekker door, veel keus is er niet. Om zeven uur ga ik met 3 knopen stroom mee zonder zicht tussen de eilandjes van de Schooner Passage door. Er is een goede ankerplek, zegt de Cruising Guide, Turpentine Cove, waar je niet veel last van de stroom hebt die hier door de passage heengiert. Ik vind hem mbv de electronica en zie dan vaag ook iets van een eiland. Anker omlaag, het houdt, maar om me heen zijn draaikolken en watervalletjes. Iets dichter naar de kant, besluit ik. Het anker wil nauwelijks omhoog. Als ik het eindelijk onder de boeg heb, blijkt er een oude lobster trap aan te zitten (zonder lobster).
Nog een keer ankeren. Vast, biertje, hapje, met kookwekker en ankeralarm aan naar bed. Selena ligt als een huis. Teveel als een huis, blijkt om twee uur ’s nachts: ik zit aan de grond. Mijn eerste reactie is vuurpijlen afschieten, EPIRB activeren, mayday-knop op marifoon indrukken, vrouwen en kinderen eerst, en meer van die dingen. Recht boven me is een knetterend onweer, met verblindende bliksem, oorverdovende donderklappen en emmers water die uit de hemel storten. Maar, bedenk ik mij in een tweede reactie na wat van die emmers over m’n hoofd, ik wil tot morgenochtend niet weg, wil juist wel vastliggen, dus waarom al die paniek? Sinds mensenheugenis volgt na eb vloed en dat zal morgen ook wel weer het geval zijn. Zo niet, dan zijn er grotere problemen in de wereld dan mijn aan de grond zitten nu. Selena komt een beetje scheef te liggen, waardoor ik niet uit bed kan rollen.

Om acht uur drijft ze weer rechtop en kan ik na een kop koffie en boterham met pindakaas anker op en mijn reis naar Yarmouth vervolgen. Het marifoonweerbericht – net als in de VS continu uitgezonden op speciale weerkanalen – geeft een windwaarschuwing, SW 20 knots. Ik zet meteen maar het tweede rif. En dan – nog  steeds in dichte mist – met 7 knopen door kronkelgeulen het open water op, om ruim en hard te zeilen. Maar de wind stelt niks voor buiten. Met drie knopen dobber ik gehuld in de vertrouwde witte deken naar Yarmouth en ga aan het einde van de ochtend – op de motor, weer met zicht nul – het kanaal door. 

Bij de huidige stand van de navigatietechniek heeft het eigenlijk geen zin meer dat het nog licht wordt of niet mist, bedenk ik. Dat kan dan gelijk met het tij afschaffen.

Als de mist in de middag optrekt, blijkt Yarmouth nog hetzelfde. Wandelingetje in de zon, die warm is als de mist weg is, en ’s avonds een heerlijk maal in de McKinnan-Cann Inn. Drie heerlijke gangen voor C$ 49 = € 35 in prachtige Victoriaanse inn, waar ik als een oude bekende word ontvangen (klopt, vier weken geleden was ik er ook), is een goede reden om naar Yarmouth te gaan.
Tegenover me aan de steiger ligt een stalen schoener met masten die dertig graden naar achteren hangen. De schipper, een jonge kerel met lange baard en alleen boven op zijn hoofd haar, dat in een geknoopte staart zit, vertelt enthousiast dat hij via IJsland naar Amsterdam wil, en hoe hij een walvisjong langs de boot had en werd aangevallen door de moeder, en hoe hij bij aanvliegende wind en dikke stroom op eigen kracht een anker van 40 kilo aan 50 meter ketting had binnengehaald omdat de hydraulische ankerlier ermee stopte, en ...
Dit alles nog voor we een pint met elkaar konden drinken, want hij moet mensen naar Digby brengen.

Mijn plan was meteen de volgende dag te vertrekken. Maar waarheen? Dus blijf ik nog een dag om daarover met kaarten en gidsen na te denken. Al mijn overwegingen zal ik de lezer besparen, maar ik besluit af te zien van het tijverschil in Minas Basin, boven in de Bay of Fundy, van 53ft = 16m en langzaam de terugtocht aan te vangen, en wel via Grand Manan, een eiland.

Maar voor ik van wal steek, blijft één vraag. Ik ben Mikmak-indianen, Franse Acadians, Engelsen (met daartussen een enkele verengelsde Schot), New Englanders, Duitsers en Zwitsers op het spoor gekomen, maar waar zijn nu de Nieuwe Schotten?
Begin 17e eeuw was Acadia onderdeel van Nieuw Frankrijk. De Engelsen deponeerden toen al de naam Nova Scotia, (New England was net gesticht aan de overkant) hoewel het nog een eeuw zou duren voordat ze er de baas werden. Een verdwaalde Nederlander claimde het zelfs als New Holland, maar dat maakte gaan indruk.
De grote instroom van Schotten begint (niet verwonderlijk) met de Highland Clearences eind 18e eeuw, maar gaat door tot halverwege de 19e eeuw. Lang geleden heb ik het boek erover van John Prebble gelezen en daarvan is mij het beeld bijgebleven van Schotse keuterboeren die door (daar zijn ze weer) Redcoats uit hun huizen en van hun land gezet werden omdat de pacht die ze konden betalen minder was dan de opbrengst van de wol van schapen die de boerenfamilies vervingen. Maar er was ook bevolkingsdruk: het land kon, met of zonder schapen, alle monden steeds moeilijker voeden. De grootste uittocht uit Schotland vond plaats tijdens de aardappelziekte van 1845-46. Een deel van de Schotse emigranten ging naar Nova Scotia (dat toen dus al lang zo heette) en vestigde zich in het noordoosten en op Cape Breton, dat als je niet inzoomt op de digitale kaart (wat iedere zeiler na de laatste Volvo-Ocean Race zeer beslist wel doet) aan NS vast lijkt te zitten. Begin 20e eeuw spraken zo’n 100.000 mensen daar highland-gaelic. Nu nog geen 1000.
Ik ben niet zover gekomen deze reis, maar dat komt ooit nog wel.

Zondag 1 augustus.
Het is mooi warm weer, de weersvoorspelling geeft ZW 5-10 aantrekkend 10-15 knopen wind. Goede wind om NW naar Grand Manam te varen, ruim 60M. Het ligt op een afstand van 5M voor de kust van Maine, maar is in de Revolutionairy War Brits gebleven en is nu dus Canadees. Ik begin de tocht met dikke stroom mee. Ik zeil 2-3 knopen, maar ga 6-7 vooruit. Ik zie een trage walvisrug voor me langs gaan. Maar zoals na eb vloed komt, gaat de stroom tegenstaan en kom ik inmiddels met de motor bij minder dan 2 knopen vooruit. Weer laat een walvis even zijn rug en vin zien. Ik ga door tidal rips, met korte hoge brekende golven. Dan moet ik een shipping lane oversteken, waar ik op de AIS maar één heel schip door zie gaan; waarom leg je zo’n ding aan, vraag je je af.


Bij zonsondergang ben ik bij Gannet Rock met een oude vuurtoren erop (met twee moderne lichten ernaast) en iets voor middernacht maak ik vast aan een floating dock van de vissershaven van Seal Cove. Er is veel leven, veel licht ,mannen die luidruchtig dingen met hun vissersboten doen. Niemand let op me. Ik maak vast, drink een welkomsbiertje en ga te kooi.
De volgende ochtend is de haven half leeg en stil. Er worden nu geen kreeften gevangen, maar de visserij op haring gaat door.

Een wandeling toont twee Seal Coves. Het nieuwe, met de haven waar ik lig, en het oude uit de 18e eeuw. Er werd hier tot midden 20e eeuw in grote hoeveelheden haring gevangen, gerookt of ingeblikt. En toen bleef de haring weg en stortte de economie in. De oude haven en gebouwen zijn er nog, leeg of als opslag. Het ziet er in zijn decay prachtig uit.



Verder is er niets. Ik ga verder, naar Lubec, ME, terug naar de VS, 20M naar NW. Het is wederom stralend weer, ZW wind, paar uur stroom mee, net genoeg om in de Narrows naar Lubec te komen. Om de zuidkaap van Grand Manan heen, dan stukje de westkust volgen op een koers die me naar Lubec brengt. De kust, op nog geen mijl, bestaat uit rots die recht uit het water omhoog komt, met daarboven naaldbos en af en toe een huis. Het wordt opeens kil, koud. Ik ga de kajuit in voor een fleece sweater. Als ik boven kom is de kust van Grand Manan weg, verdwenen, opgelost. Even later ben ik weer gehuld in de dikke donkerwitte koude natte deken. Op radar en iPlotter vind ik mijn weg de Quoddy Narrows in. Ik ben de grens met de VS, die door de baai loopt over en constateer dat niet zozeer vanwege de rode lijn op de kaart, als wel vanwege de lobster buoys die om de vijf meter opduiken om me heen. Ertussen en uit de vaargeul gaat het anker uit, in afwachting van laag water en optrekkende mist om onder de FDR Memorial Bridge door de Lubec Narrows te gaan. De brug is bij HW 47 voet hoog, ik ben met mast 48 voet en het is “moon tide”. Onder de brug loopt de stroom tot wel 8 knopen, met draaikolken. Ik moet er bij laag water op de turn of the tide door. Het wordt wel eb, maar de mist blijft dus ik ook. Een engte met dikke stroom bij laag water sprintij zonder zicht is geen goed idee.
Ik lig goed achter het anker, blijf drijven deze keer (goed op gelet!), slaap tussen de controlewekkers door goed, klaar om de volgende ochtend onder de brug door te gaan. Het wordt weer eb, maar de mist blijft.
Dus ga ik maar – wat de drie Amerikaanse vaargidsen die ik heb ook aanraden – 15M om Campobello Island heen naar Eastport om in te klaren. Bij het ronden van Head Harbour Light aan de noordpunt verdwijnt de mist even en zie ik overal porpoises.




Om 11 uur ’s ochtends is de mist weer grotendeels weg en maak ik vast in Eastport. De Custom and Border Protection officer maakt een nieuwe Pleasure Craft License voor me en komt even aan boord kijken.
“No alcohol, tabacco, fresh food or vegetables from Canada?” vraagt hij terwijl hij naar mij goed gevulde fruitschaal op tafel kijkt.
“A few cans of beer, and I don’t smoke” antwoord ik.
“Well, you’re free to go then. Enjoy your stay in the US!”

De mist is verdwenen, de zon is warm. Ik ga Eastport, de oostelijkste plaats in de VS, bekijken. 

dinsdag 28 juli 2015

Lunenburg zien - en weer terug

Lunenburg is een prachtig plaatsje aan een mooie havenbaai. Jachten ankeren of pakken een mooring, veel aanlegmogelijkheden zijn er niet. In de town hall krijg ik te horen dat niet de havenmeester, maar een winkel aan de haven, Boat Locker, de moorings beheert. Ik kan blijven waar ik lig en doe dat ook maar voor C$ 20/nacht. Rustiger als ik de wal op ben en slaap, er staat stroom in en uit en het kan waaien.
Lunenburg is een UNESCO Cultureel Wereld Erfgoed: het is een door Britten geplande en in 1753 gestichte koloniale “stad” die in de loop der tijd nauwelijks is veranderd. Gepland als een Romeins legerkamp: rechte straten met lapjes grond van 40x60 voet, en zo ligt het er nog bij, met oude houten huizen. Het havenfront is 19e eeuwse houten utiliteitsbouw (pakhuizen e.d.), die vinden wij (ik ook) nu schilderachtig.
De economie draait op toerisme, Lunenburg doet me wat dat betreft aan Volendam denken. Anders dan Volendam is er verder weinig economische basis. Lunenburg – en Shelburne en Yarmouth – meten hun grootse verleden breed uit. Reders met honderden schepen die de wereldzeeën bevoeren, een vloot van grote visserij-schoeners, scheepswerven die deze schepen bouwden, met alle toeleverbedriven als touwslagers, zeilmakers, dory shops, visverwerkers er omheen.
De Grand Banks waren rijke visgronden, je hoefde maar een lijn in het water te gooien of je had een kabeljauw. Er zijn sterke aanwijzingen dat hier decennia voor Columbus en John Cabot al Portugese vissers kwamen die verder niet geinteresseerd waren in het land (Daniel Boorstin, The Discoverers).
Met de technische vooruitgang (zoals line fishing vanuit dories: een lange lijn met daaraan lijnen met vishaken inplaats van ieder zijn hengel vanaf het moederschip) en daarna boomkotters en trawlers nam de kabeljouwstand af, tot er bijna geen kabeljauw meer was op de Grand Banks. 200-mijls zones en vangstbeperkingen hielpen niet. In 1992 legde de Canadese overheid de kabeljauwvangst geheel stil – ten koste van 40.000 banen. De toemalige minister van visserij moest beschermd worden.
Het einde van de welvaart was overigens al eerder ingezet. Toen zeilen vervangen werden door motoren en schepen van staal in plaats van hout gebouwd werden, gingen de werven niet mee. Aan het visserij-museum ligt een viskotter uit 1962 die gebouwd is in Leiden, met een Duitse dieselmotor. En zo zijn er alleen nog herinneringen, verhalen en dory shops die in museum-werkplaatsen hun gele bootjes blijven bouwen voor liefhebbers.

Eén trotse herinnering hebben de Lunenburgers weer tot leven gebracht: de schoener Bluenose, het snelst zeilende visserschip ooit. Hielden miljardairs tot in de jaren ’20 (van de 20e eeuw) races met J-classers om de America’s Cup, vissers streden met hun schepen om de International Fisherman’s Trophy. 17 jaar achtereen won de Bluenose, gebouwd in 1920-21, deze trophee. Toen brak WO II uit. Bluenose eindigde haar leven als vrachtschip, gestrand op een rif bij Haiti. In 1963 werd er volgens de originele tekeningen een copie gebouwd, de Bluenose II, de trots van Lunenburg die een paar keer per dag met een dek vol mensen langs me vaart om daarmee een paar uur te zeilen in de baai. Een prachtgezicht!

Ik bezoek het visserij-museum. ‘Adults $10, 60+ $7, ..’ staat op een bord bij de kassa.
“That will be ten dollars, sir” zegt de cassier. Dat is een opsteker op je 67e verjaardag. Die vier ik verder in (het ietwat sjieke) restaurant Fleur de Sel met o.a., je raadt het al, in boter gesauteerde kreeft. Hmmm. En twee dagen later, als afterparty, ontbijt ik in de Savvy Sailor met Bennies (Eggs Benedictine) met veel kreeft. Komen de “bugs” zo langzamerhand niet je neus uit? mailt Monique. Nee, ze blijven heerlijk, er zullen nog vele volgen. 

De geschiedenis van de kolonisatie van Nova Scotia wordt me hier weer wat duidelijker.
Zoals al eerder genoteerd: in 1603 waren hier al Fransen, de Acadians, die vredig met de Mikmak-indianen leefden. In 1713 verkreeg Groot Brittannie in het Verdrag van Utrecht (het einde van de Spaanse Successieoorlog) Canada. In 1749 werd Halifax, de hoofdstad van NS, gesticht en in 1753 Lunenburg. De Britse gouverneur Cornwallis deelde land uit aan Engelse en Nieuw-Engelse settlers, land waarop al Acadians en Mikmak in dorpen woonden, en eiste bovendien een eed van trouw aan de Britse koning. Die weigerden dat en plunderden, geholpen door Franse oorlogsschepen, een aantal jaren met regelmaat het nieuwe stadje. Tot Cornwallis het genoeg vond en de Acadians liet deporteren. Over de Mikmak lees je verder weinig, dus die trof waarschijnlijk hetzelfde lot als andere American Natives. Maar er is iets over van hun taal, dit is iets over geneeskrachtige kruiden: 


Acadians en Mikmak weg, maar met de Britse setllers kwam Lunenburg niet van de grond. Dus werden er Duitsers en Zwitsers geronseld, nijvere mensen. Er zijn Duitse namen, Duitse woorden, Duitse grammatica in het Engels (“Do you come with?”). Het duurde overigens 40 jaar voordat de Britten toestonden dat er ook Duitse (Lutherse) predikanten kwamen. Het moet een gelovig stadje zijn geweest, er staan vijf behoorlijke (mooie houten) kerken voor iets meer dan 2000 inwoners, die grotendeels niet-kerkelijk zijn. In de Lutherse kerk komen en 20 op zondag, vertelt een oud dametje dat me de kerk laat zien. “They all are doing sports nowadays” zegt ze meewarig.

Ze zijn hier blijkbaar, afgezien van sport, dol op verkleden. Op zaterdag lopen overal redcoats en dit keer piraten rond en het geknal en de kruiddampen zijn niet van de lucht.
En zeilraces gaan door, met kleine en grote “klassieke” schepen en scheepjes, mist of geen mist.

Ik ga niet verder noordelijk. Halifax, 45M naar het oosten, is een grote moderne stad (‘boeit me niet zo’ vanaf de boot). En dan is het nog eens 130M naar Cape Breton (wat me wel zou boeien). Omdat ik de boot wil achterlaten in Portsmouth NH moet ik dat ook allemaal terug, bij overheersend wind uit ZW. Ik wil ook nog wat rondvaren in de Bay of Fundy en daarna Mount Desert Island en penobscot Bay in Maine.

Dus ga ik terug. Geen mist! Met een ZZO wind zeil ik heerlijk naar Port Mouton, nu wel zichtbaar. Ik ankeren bij een eilandje met rotsen en naaldbomen, weinig gesnuif van zeehonden maar wel veel luidruchtige vogels. ’s Avonds is er een visarend die luid pieuw pieuw roept.
Buiten de stadjes waar ik nu geweest ben is er bijn niemand en niets, alleen veel naaldbomen. Nova Scotia is niet eens zoveel groter dan Nederland (55.000 km2 versus 41.500). In Nederland wonen bijna 17mln mensen, hier iets meer dan 900.000. In Nederland gemiddeld 490 mensen op een vierkante kilometer, hier 17. Stil en leeg dus.

In de vroege ochtend klettert de regen op het kajuitdak, maar als ik opgestaan ben druilt het nog maar. Zeilpak aan, zuidwester op en verder. De wind is gedraaid naar Z. Op de motor maak ik eerst wat hoogte en kan dan aan de wind ZZW zeilen. Er gaan aan de horizon wat buien voorbij, daarna komt er een zonnetje. Ik ben vroeg weggegaan, de voortgang is beter dan verwacht, ik ben om twee uur voor Lockeport, mijn doel voor de dag. Niet veel te beleven, zegt de pilot. Het is nog 20M naar Shelburne, ik zeil lekker, dus ga ik door. Halverwege de laatste 8M het “fjord” van Shelburne in verdwijnt de wind en begint het in de bomen aan de westoever luid te ritselen. Ik heb net op tijd mijn zeilpak weer aan, of de bui komt over me heen. Grote vette druppels, het ratelt op het water. Om half zeven pak ik een ankerbal bij de jachtclub.

Als eindelijk na oppompen van de dinghy naar de wal getufd ben, is de bar dicht. Geen aankomstbier en geen dames die me willen omhelsen vanavond. 

donderdag 23 juli 2015

Meer mist - en meer

Lunenburg, veel generatiegenoten moesten daar op de Heide met een geweer achter een tank aanlopen bij wijze van training om de Russen buiten de deur te houden. Ik mocht niet, niet stabiel genoeg, oordeelde de legerleiding in 1967 (een beetje geholpen door mezelf). En nu ben ik er toch, zij het in Lunenburg Nova Scotia, na 6600M varen intussen. 


Wat eraan vooraf ging:

Zondag 19 juli 2015
Ik ben nog steeds in Shelburne. Het is zompig regenweer, dus een mooie gelegenheid om wat op te schrijven.
16-19 juli zijn/waren de Founders’ Days, you really must stay, much to do, much fun, best fireworks. O.a. nagespeelde schermutselingen tussen Revolutionaries en Redcoats (later meer). Voor het zover is, ga ik naar de Dory Shop: een ‘living museum where dories are built today as they were built in the 19th century’. Een dory is een werkbootje waarvan er zes tot acht meegingen aan boord van schelvis- en kabeljouwschoeners of walvisvaarders, om netten uit te zetten en in te halen, of walvissen te harpoeneren. Ze zijn doorgaans een meter of 7 tot 8 lang, hebben een platte bodem en een hoog, schuin naar buiten lopend vrijboord. Ze zijn zeer zeewaardig voor een open roeiboot. Zonder uitzondering geel, dan zie je ze het beste in de mist. In de werkplaats waar nu het museum gevestigd is, werkten de master builder + 6 man en zij maakten één boot per dag. Tot een slimmerik eind 19e eeuw bedacht dat je met twee metalen plaatjes van twee rechte stukken eiken een geknikte spant kunt maken. Makkelijker dan een spant te zagen uit een stuk hout met knik (zoals waar een tak begint). De “patent ddory clip” verdubbelde de productiviteit tot twee dories per dag en maakte de bedenker schatrijk. Eind 18e eeuw waren er zeven dory-shops die duizenden boten per jaar produceerden voor de Canadese en Amerikaanse fishing industry.

De master dory builder laat me zien hoe een dory wordt gebouwd. Eiken spanten maken met genoemd plaatje, planken van pine zagen voor bodem en vrijboord, breeuwen, schilderen. Ze worden op bestelling gemaakt.

Ik ga naar de YC om een ale van de lokale Boxing Rock Brewery te drinken en de start van een zeilwedstrijd gade te slaan. Met mijn biertje sta ik na wat howryedoins op het balkon van de YC te kijken hoe de boten voor de startlijn de gunstigste positie proberen te krijgen. Een sirene (geen kanon) geeft “nog vijf minuten” en vijf minuten later het startsein.
Vlak naast me hoor ik een zwoele stem “why are you looking so sad?”
Ze heeft lang blond haar, een grote zonnebril op, een Zweeds gezicht, mijn leeftijd.
Tja, wat zeg je dan?
“No, I don’t, just watching the boats go by, but yes, my wife left me.”
We raken in gesprek, wat natuurlijk de bedoeling is. Ze stelt me voor aan een grijsblonde dame in wit en roze, “she was Miss South Carolina 40 years ago!”. Die heeft hier een huis gekocht. En dan een een vrouw die hier nu twee jaar woont en intussen ALLES van IEDEREEN weet. En aan heel dikke Engelse die met man hierheen geëmigreerd is en zeer gelukkig is hier. Dan slaat ze een arm om me heen, “we have to get our hamburgers”. Dan maar geen bonen-uit-blik aan boord vanavond. Wat later moet ze weg met Miss S-Carolina en man. Ik krijg een omhelzing met kussen zoals ik die alleen van Monique krijg na een Atlantic crossing while loosing mast, woow. “... such a handsome man ...” mompelt ze.
Wat verbrouwereerd wacht ik de eerste finisher van de zeilrace af.

Een stel Amerikanen, iets verderop voor anker in een grote kits, komt aan de steiger een praatje maken. Ze blijken scheepsbouwer Van der Vlist – de bouwer van Cumulanten –  te kennen, en het procede om een stalen knikspant op een polyerster rondspant te laten lijken (de ronding wordt er naa het lassen ingehamerd, toen Selena kaalgestraald was in 1999 was dat duidelijk te zien, tot ongenoegen van de schilders die meer moesten plamuren met epoxie – wat ze uitstekend gedaan hebben overigens). Ze zijn vooral geinteresseerd in de Aries, zij hebben een oude, niet-werkende. Ik geef wat tips.


Dan is er het vuurwerk, en ik moet zeggen: indrukwekkend, eerste rang vanuit de kuip.

De volgende ochtend sta ik te kijken hoe een sergeant een compagnie Redcoats (Engelse soldaten) drilt. Naast me staat een heer te kijken, in zijn tuin, blijkt. We maken een praatje: hij is Amerikaan die met zijn vrouw hier zijn boot voor een huis heeft verruild. Maar hij heeft nog wel een “kleine” (36ft) Hunter in Florida waar hij mee naar de Bahama’s zeilt. Hij vindt het belachelijk dat hij nog steeds niet naar Cuba mag. Obama heeft dan wel een begin gemaakt met de normalisering van de betrekkingen, maar er moeten nog allerlei wetten door het Congres voordat er vrij gereisd kan worden, en het Congres probeert alles wat Obama wil te saboteren. Zo bespreken we verolgens de Amerikaanse en wereldpolitiek: IS, Iran, Griekenland, China. En dat het zo heerlijk is dat als je zeilt je je aan het nieuws kunt onttrekken.
Terug aan boord staat er een Noors stel naast Selena. Ik had hun zeilkotter al zien liggen, ook voor anker wat verder de haven in.
Ken ik Martin Dijkstra van de Prinses Mia en de Rotop, ook een Nederlander? Nee, we weten dat hij regelmatig in Oriental NC langsvaart. Ja, daar waren zij afgelopen winter. Ze kennen Barry Antell van Idle Queen ook. Het is een klein wereldje, dat van blue water sailors.


Er klinken kanonsschoten. Bij de Guildhall staat een compagnie Redcoats die op Revolutionaries schiet, keurig in gelid, op bevelen van de dril-sergeant. Vanachter bomen en palen schiet een stelletje ongerelde militia men op de Redcoats. Over en weer worden beledigingen geschreeuwd. Oorverdovend geknal, het ziet blauw van de kruiddamp. Vrouwen in 18e eeuwse jurken staan elkaar uit te schelden, Loyalists tegen Patriots. Dit is een scene uit de Revolutionary War in New Jersey, waar de meeste schermutselingen hebben plaatsgevonden. De Redcoats beschermden de Imperial Loyalists en brachten ze naar New York waar ze de oorlog afwachtten. Tot hun verbazing verloren de Britten deze oorlog en scheidden 13 staten zich af van Groot Brittannië. Veel Loyalists wilden niet in de nieuwe VS blijven en gingen naar Nova Scotia, dat wel Loyal was gebleven en waar ze grond kregen. Zo is in 1783 (pas) Shelburne gesticht. De Britten paaiden zwarte Amerikanen (vaak weggelopen slaven) om dienst te nemen in het Britse leger, met als belofte vrijheid en een stuk grond. Zo kwamen ook enkele tienduizenden Black Loyalists op Nova Scotia terecht. Hun vrijheid kregen ze, maar niet het land om van te kunnen leven. Een deel ging in op het aanbod van de Britten ze naar Freetown in Sierra Leone aan de Afrikaanse westkust te brengen, in de hoop op wel een beter leven daar. In het museum hier hangt een prent waarop de Britse schepen ankeren bij Freetown, terwijl er een Amerikaans schip er bezig is slaven in te laden.


Slag gewonnen, oorlog verloren, terug naar huis

Zondag ben ik te laat voor het maple-bacon ontbijt in de YC. Van 9 tot 11, maar als ik er om kwart voor tien ben zegt de Engelse dame:” Oehw, soe sorry Sebastian, we’re soeld oot”. Het is regenweer. Ik verhuis naar een mooring, bestudeer de havens tussen Shelburne t/m Lunenburg en het weer. Morgen beter, dan weg.

Maar de volgende ochtend klettert het van de regen. Ik weet, een Hollandse jongen moet zich daardoor niet laten weerhouden, maar aan de andere kant, ik heb geen haast ... Nogmaals het weerbericht geraadpleegd. Tegen de middag moet het droog worden en er moet later zelfs zon bijkomen. En inderdaad, om half elf houd het op met regenen, om elf uur wordt het lichter en om half twaalf probeert er zelfs een zonnetje door te breken. Om twaalf uur laat ik Shelburne achter me. Ik als ik de oceaan opstuur, word ik ingehaald door een Canadees jacht. Opeens is het verdwenen. Ik zie nog even de bovenste helft van zijn mast en dan is ook die verdwenen.
Als je van ongestoord zeilen houdt, is Nova Scotia hèt zeilgebied. Er zijn nauwelijks zeilers – wat Amerikanen en een enkele Canadees en een Nederlander – en je zeilt in je eigen sfeer, je wordt niet afgeleid door mooie kusten en interessante vuurtorens: rondom je is een gordijn van witte mist, toch een lekker windje en boven je is soms de lucht blauw en schijnt de zon.
Zo ga ik richting Port Joli. Om 5 uur verdwijnt de mist en zie ik rotsen, branding, bomen. Maar in Port Joli (een inham van een paar mijl) staat een flinke deining, dus draai ik om en ga 10M verder naar Port Mouton (spreek uit: Metjoen) waar ik de keus heb tussen twee eilanden om achter te ankeren.
Ik zal ze niet zien, zodra ik uit Port Joli uit ben zeil ik weer in de mist. En dan, van het ene op het andere moment draait de wind van zuid naar noordoost, wordt de deken om me heen donkergrijs en valt de temperatuur met 10 graden, niet fahrenheit, maar celius. Op de motor en alle beschikbare instrumenten stuur ik naar en in “a cove on the west side of Mouton Island”. Tonnen waar ik langs kom volgens mijn plotter en radar zie ik niet. Ik ben er om half tien, volgens de kaart en de radar, het is ook nog eens stikdonker. Ik gooi het anker uit, zet het ankeralarm aan en neem verlaat mijn biertje en bord bonen met paprika en courget (heel gezond, alleen maar groenten, zou Monique zeggen).
Ik slaap zozo. Selena ligt goed vast, maar er staat af en toe toch zoveel deining de cove in dat ik lig te rollen in mijn kooi.

Dinsdagochtend. Er is weer een witte deken om me heen. Vaag zie ik dichtbij een streep kust. Ik meen gehuil van wolven te horen, maar kan ze niet zien. Beker koffie, bordje yoghurt met granola en blueberries. De mist trekt iets op, ik zie mijn eiland en het andere eiland. Geen wolven, maar wel zeehonden.
Anker op en verder. Al snel verdwijnt alle zicht en zit de witte deken dicht weer om me heen. Terug en in de mist voor anker? Of in de mist doorvaren, zo langzamerhand is mijn ervaring dat hier toch niemand vaart, en plotter, radar en AIS geven informatie zo goed als zicht. Door dus naar Lunenburg.

Tot bijna in de haven vaar ik, ruim 40M, op instrumenten. Het begint dan ook nog eens hard te regenen. Firing Practice and Exercise Area, staat er op de kaart. En, ja hoor, er klinkt zwaar geschut. Ik denk even dat ze inderdaad op me schieten, hoewel ik geen waarschuwingen gehoord heb op de marifoon. Het is gelukkig onweer.
In de haven pak ik de eerste ankerbal die ik zie in het ankerveld voor het stadje dat vaag zichtbaar is (aan een mooring slaapt ontspannener dan achter het anker). Zuidwester af, pak uit en een Boston Lager. Morgen, als het droog en er zicht is, ga ik wel naar de wal. Ik hoor dan wel of het al dan niet goed is waar ik heb vastgemaakt.

    Vuurtoren met horn voor Lunenburg