zondag 28 april 2013

WDYCF & WCFHSH

Donderdag 25/4/2038
Het is een zonnige dag, er staat een licht briesje en op de Neuse River zeilen wat bootjes. Monique rolt mij in mijn rolstoel, dekentje om de benen, de porch op, zet mijn favoriete plaat op, “Into each life some rain must fall, but too much is falling in mine”, en brengt me vervolgens voorzichtig schuivelend een kopje koffie. Ze is nog goed ter been voor haar leeftijd. Er joggen wat mensen langs, ouderen, wat jonger dan wij, en nog jongeren laten hun honden uit, met de auto of golfcart achter de hollende honden aanrijdend; achterop een groot bord: “Attention! A dog might cross the street!”
“Wat een tijd since we’re here”, brom ik tegen Monique “when was het eigenlijk dat we settled?”
“Toen de boats weer de kant opgingen en de hurricanes kwamen” zegt Monique “ging wachten over in een jaartje blijven; dat werden er two, etc. Maar nu moet ik eerst my  plants water geven.”
Middenin ons gazon bevindt zich in de vorm van een boot een perk van donkerblauwe Calibrachoa. Actually, het heeft niet alleen de vorm van een boot, het is een boot, van 33ft., wit, en aan een kant kun je achter het groen de naam nog lezen: Selena.
Daar komt Eric, intussen ook dik in de 60, langs met een slakkendrafje. Komt hij naar ons toe, eindelijk? Maar nee, met een zwaai en “How’re y’doin’today?” jogt hij verder.
“ERIC!!” roep ik hem na, “ERIC, you said you’ld bring a plan yesterday!!”
Monique port me wakker. “Wat is er, wat roep je?” Het is donderdag 25 april 2013, gelukkig.

Het is al licht, na zevenen dus. Ik sta op en maak koffie. We besluiten om 11 uur weer wat druk op de ketel te zetten. Ik formuleer zinnen als gradually becoming part of the furniture en zo wat.
Want het is leuk af en toe met de Caddilac op stap te mogen, maar veel is hier niet te beleven. Zondag, zonnig, maar met een stevige en koude Noordewind, zijn we naar New Bern gereden, heen met een pont over de Neuse River die zich zigzaggend door vaargeulen, sterke stroom en bokkende golven à la het IJsselmeer heenworstelt.



New Bern is een leuk echt stadje, gesticht in 1710 door, je raadt het, Zwitsers (Het merendeel van de New Berners heeft hier overigens geen idee van). Er staat zelfs een 18e eeuws (na brand herbouwd) paleisje zoals je dat in Engeland aantreft. Het stadswapen is dat van Bern en overal staan beschilderde beren, twee vormen in plastic waar kunstenaars zich vervolgens op uitgeleefd hebben (zoiets hebben we eerder gezien in Catskill aan de Hudson, waar het vol met beschilderde katten stond).
Monique moet een plas en zo komen we in M.J. Raw Bar and Grill terecht waar we voortreffelijke oesters – rauw en Rockefeller Style – eten. Er komen schalen met krabben en vers gekookte Maine Lobsters voorbij, jammer dat we niet in New Bern gestrand zijn.

Maandag is het opeens weer winter, 14o, de verwarming moet aan om het prettig te houden aan boord. Dinsdagochtend ook, maar tussen de middag wordt het in uur weer zomer. We wandelen naar M&M’s bar voor een drankje en nemen een dozijn steamed clams die op een bord voor $8,95 worden aangeprezen. Heerlijk, en niet met taaie slurfjes zoals in Maine. Bij het volgende biertje (Goose Island IPA) en wijntje (Mountain Chablis) nemen we – ander bord – de peel & eat shrimps, ook heerlijk.

Arm-in-arm terug lopend naar onze werf, via weer een andere route, horen we ineens een strenge stem roepen “PUBLIC CUDDLING IS NOT ALLOWED!”
We kijken zoekend omhoog, zien een schommelstoel op porch op eerste verdieping met daarin een geamuseerde man-met-biertje-in-de-hand van ca. 70 (ja we leven hier in pensionado-world) die het, omdat we verbaasd zijn kant opkijken, nog eens herhaalt en ons toevoegt: “You two’re so cute”.  Meteen komt ook een vriendelijk soort Golden Retriever aanlopen over het grasveldje waarover de man zegt “I taught him to catch attractive women but when husbands are around it doesn’t work”. Hij vraagt of we boaters zijn en de standaardvraag WDYCF (Where Do You Come From) waarop wij antwoorden dat we inderdaad boaters zijn en WCFHSH.
(We Come From Holland, and are Stranded Here, etc. etc.) 
He looks amused en vraagt ons of we een fiets nodig hebben. Wij wat verbaasd en niet begrijpend, bedoelt hij de fietsen die iets verderop te huur waren of wat? Nee, down there en hij wijst naar beneden in zijn tuin waar twee fietsen staan. Take’m and when you’re done, doesn’t matter how long, just put’m back there. En off we go, een kwispelende hond en tevreden glimlachende baas achterlatend.
Mijn fiets heeft slappe banden dus fietst wat zwaar maar what the heck, het gaat altijd sneller dan lopend; morgen zien we wel een pomp te vinden! Langs de supermarkt om weer een paar van die superbe filet mignon en zo nog wat te halen en door naar de boot waar we eindelijk weer eens in de kuip van ons aperitief kunnen genieten!  
Ik heb bij elkaar honderden kilometers gelopen in Naarden, Muiden, Durgerdam, Marken, Volendam, Hoorn, Enkhuizen, Medemblik, Den Oever, Makkum, Workum, Hindeloopen, Stavoren, Lemmer, Lelystad, niet te spreken over Den Helder, IJmuiden, Scheveningen &c., nooit heeft iemand mij spontaan een fiets aangeboden. I love America.

Met ons opgeblazen lullebootje motoren we woensdag een stukje de kreek van de werf uit. Na wat Neuse River deining te hebben getrotseerd (een van die dingen waar Monique dus niet van houdt) komen we langs een ooit zeiljacht dat aan een anker, maar duidelijk ook met de kiel in de bodem ligt. Zonder mast en duidelijke lidtekens van mast-overboord. Met zwarte humor vinden we dat we hier dan maar naast moeten gaan liggen als reparatie niet lukt of te duur is.

Als we donderdag om 11 uur het kantoortje binnenstappen met how are you all doing today? hoeven we de zinnen over deel worden van het meubilair niet uit te spreken. Eric zegt, voor we iets hebben kunnen uitbrengen, dat hij alles op een rijtje en op papier heeft. Hij dankt  ons voor onze patience, legt uit waarom het zo’n tijd kostte en laat een opsomming zien van wat er zou moeten gebeuren. Hij zal het nog voorleggen aan zijn baas John Deaton en het ’s middags op papier aan ons geven om het te bestuderen en erover te beslissen. Om 4:00p.m. staat hij met een envelop naast de boot.

Kort samengevat: nieuwe steunen aan de keerkoppeling (die daar ook berekend is), een goede, wellicht beste oplossing – en ook nog eens de goedkoopste, er hoeven geen motoronderdelen op maat gemaakt te worden, hij, de werf, staan erachter dat dat ons leven meegaat (ongelukken met landvasten daargelaten). Het zal een rack aan ribben uit ons lijf kosten, maar te weinig om afscheid van Selena te nemen (of een bloembak van haar te maken). 

We hadden thuis willen eten, maar besluiten om dit te vieren en toch maar uit te eten (we zijn goed in het vinden van smoezen om uit te eten: we zijn zielig, het regent, het is te warm, etc.), maar dan wel ergens waar we nog niet eerder waren. Dat wordt Brantley’s Village Restaurant tegenover het postkantoor . Aan de buitenkant van het restaurant hangt een grote banner “Welcome Shriners” (zie bij meer gebouwen, Shriners zijn een sub-secte van de Vrijmetselarij). Bij het restaurant staan redelijk wat auto’s dus gaan we ervan uit dat het een populair eethuis is. Binnen blijkt dat de auto’s horen bij een gezelschap dat achterin een receptie of feest heeft (Shriners?); het restaurant is schaars bezet.
We zoeken een tafeltje aan het raam uit en zijn benieuwd wat voor heerlijkheden ze allemaal voor ons kunnen bereiden. Meisje komt aan tafel met de menukaarten en de vraag wat we willen drinken.
“For me a Chardonnay please”, zeg ik waarop het meisje, met bijna stokkende adem, verschrikt zegt “We don’t sell alcohol” waarop ik waarschijnlijk nog verschrikter terugkijk en na mezelf te hebben hervonden vraag “O, what else do you have?” “Water, sweet tea and sweet tea” (weet niet of ik dat goed verstaan heb) dus bestelt Bas water en ik sweet tea. Over het eten ga ik kort zijn, niet de moeite waard om hier zelfs maar te noteren (nou goed dan, even een tipje: een sweet potatoe die tenminste 3 maanden heeft liggen poffen). Het scheelt wel zo zonder alcohol, voor 30 dollar incl. royale tip verlaten we 3 kwartier later het pand weer.

Vrijdag 26 april krijgen we ’s middags de leen-Oldsmobile mee (een oude rammelbak) en rijden naar de rommelwinkel die we langs route 55 hebben ontdekt. Kijken of ze toevallig “potjes” voor de scepters hebben. Een ongelooflijke hoeveelheid afgedankte spullen in twee grote schuren. De eigenaresse, een best aantrekkelijke rossige middelbare dame met prachtige blauwe ogen en “gestipte lippen” (zoals Joosje dat als klein meisje noemde) is goedlachs en vertelt dat ze hier nu 2½ jaar zit (aan de rommel te zien had ik 20 jaar geloofwaardiger gevonden!) en dat het ontstaan is uit een yard sale die ze hield om wat overtollige spullen kwijt te raken.
Ze vertelt ons dat elke eerste zaterdag in mei, volgende week dus, het hele dorp yard sale houdt van 8 tot een uur of twee. Nou, da’s leuk, kunnen we nog net meemaken voordat we noordwaarts rijden voor een rendez vous met de kinderen die dan vanuit New York onze kant opkomen.

Daarna gaan we over de brug naar visboer Keith, een rood-  langbaardige, buikige man, de vriendelijkheid zelve, aan de overkant van de brug. Een vriendelijke kat komt ons tussen de overal verspreide losse krabbepootjes over het rommelige erf tegemoet lopen. Aan het water zitten intevreden pelikanen op meerpalen. Keith heeft daar een prachtig stekkie aan het water waar hij ook woont. Hij gaat iedere morgen eerst vissen en daarna rond 11 uur open voor klanten aan wie hij zelf gevangen vis verkoopt: flounder, een platvis, en nog veel meer grote dikke vissen, blauwe krabben, maar die durf ik niet te koken dus maar niet, en clams in twee groottes hoewel de kleine helaas op zijn. Dan maar twee dozijn grote (grootte kinderhand) voor 10 dollar. Hij maakt voor ons ieder een clam open om rauw op te slurpen; lekker! ’s Avonds eten we ze gekookt en eerlijk is eerlijk, de grote zijn iets chewier en minder van smaak dan kleintjes maar toch heerlijk.

Terug naar de werf om de auto terug te brengen. Met de fiets gaan we weer naar het dorp want we zijn hier nu zo ingeburgerd dat we natuurlijk net als vorige week weer naar de Tikibar van de Oriental Yacht Club gaan voor de wekelijkse dorpsborrel. Het meisje achter de bar weet als Bas eraan komt wat hij gaat bestellen en zijn naam voor de bon omdat ze ook weet dat hij nog eens voor een refill zal komen. We worden inderdaad deel van het meubilair! We zien Kip daar ook weer (Mrs. Kip die ons vorige week uitnodigde bij haar thuis; helaas weten we wel haar achternaam, maar niet meer haar voornaam en vinden het nogal genant om die te moeten vragen) en we drinken samen wat. 
 
Er is net zo’n spelletje als bij de Soggy Dollar Bar op de BVI: ring aan een touw aan een tak om een spijker in de boom zien te gooien. Mannen staan tientallen keren te gooien en als het dan lukt zijn ze heel blij en kijken triomfantelijk rond. Kip aanschouwt het meewarig.
“Did you notice it’s only men doing this? They’re like little boys, putting their penises on the table.”
Kip nodigt ons ook uit om zondag 5 mei naar haar huis te komen waar ze haar jaarlijkse croquet (je weet wel, met houten hamertjes een bal door een parcours van poortjes mikken) -middag organiseert “just bring your own drinks and food”. Helaas, dan zijn we net weg! (waarschijnlijk)
Om een uur of zes naar huis voor de clams.

Zaterdag (27/4), dus Farmer’s Market, en daar gaan we rond 10 uur naar toe. O.a. voor “unwashed eggs” maar die waren blijkbaar al snel uitverkocht dus is de man al naar huis. Een stalletje verder vinden we ook eieren, dus geen probleem. Het is nu prachtig weer in tegenstelling tot vorige week toen  het koud en nat was. Er zijn dus aanmerkelijk meer kraampjes en ook aanmerkelijk meer mensen; op de markt maar ook op straat. Aan alle kanten worden handen naar ons opgestoken dan wel hoofden geknikt.

Bij Kip kopen we een grote spinaziequiche, vorige week proefden we de kleintjes die ons zeer goed bevielen, als makkelijk maal voor vanavond. 
We drinken koffie in “The Bean” waar het ook weer gezellig druk is en we veel dezelfde mensen zien als in de Tikibar gisteren. We bestellen espresso want ook al is het een koffiehuis, de koffie van vorige week voldoet niet aan onze eisen, en het meisje vraagt How many shots?,  nou ieder twee maar en voor Bas een bear claw (een soort koffiebroodje) en voor mij een banana nut muffin.

Daarna gaan we naar de scheepswinkel op de hoek waar Bas even wil rondkijken. Een aardige man vraagt of we iets speciaals zoeken en Bas komt  met zijn scepterpotjesvraag.  Niet veel later natuurlijk ook weer WDYCF & WCFHSH.
De scepterpotjes kan hij voor ons bestellen, maar hij adviseert het eens te proberen bij de marine consignment store aan Broad Street, zijn ze waarschijnlijk ook goedkoper. Nou, een bootjeshemel voor bootjesmensen; allemaal afgedankte of in consignment gegeven nog goede spullen voor boten. Bas kan er zijn hart ophalen, vindt twee scepterpotjes  maar ook, glunder-glunder, een fluxgate-kompasje voor zijn stuurautomaatje voor een luttele $20 (het vorige is met de mast naar de oceaanbodem verdwenen). Bas helemaal in zijn nopjes. Sowieso begint hij weer wat meer in klusstemming te komen nu besloten is dat Selena in ieder geval weer tot motorboot gepromoveerd wordt.


zondag 21 april 2013

For ever in Oriental (?)


We liggen hier nu alweer ruim anderhalve week.
De eerste of tweede dag besluiten we om een uur of 5 we naar de supermarkt te lopen. We zijn het werfterrein nog niet af of we krijgen een toetertje en een auto stopt. Het is een van de mannen van de werf, Wess, een goedlachse maar bijna onverstaanbare Afro-amerikaan die heel veel “hey man!” zegt, die ons afzet bij de supermarkt.
De middag dat mechanic Gerry de schroefas controleert (waarbij Selena even uit het water wordt gelicht, tjing-tjing-tjing zegt de kassa) en de gescheurde motorsteun constateert, ziet een van de werknemers een mullet; hij holt weg en komt opgewonden terug met een soort kruisboog (met cilinder met vislijn). Helaas, de mullet (volgens de mannen wel een van 50 cm) laat zich niet meer zien.

Op de werf wordt gewerkt volgens een strak gepland schema; iedereen is bezig met “projects” en daarvan moeilijk los te rukken. Na het “Captain, I have bad news” zegt  Gerry dat Eric straks nog zal komen kijken. Eric komt om 3 voor 5 langs om te zeggen dat hij en zijn vrouw om 5.30 een afspraak hebben en dat “whole hell will break loose” als hij niet op tijd thuis is, dus dat hij nu niet kan kijken maar “I’ll come by first thing in the morning”.
First thing in the morning: geen Eric.
Om 11 uur gaat Bas voorzichtig vragen: “Eric will be with you just before lunch”
12.30, lunchtijd: no Eric! “He’s gone for lunch but will be with you right after lunch” en inderdaad, daar was hij. Onder het luik gekeken en hij constateert dus dat er niet één maar twee motorsteunen gebroken zijn en vraagt of de motor soms een klap te verduren heeft gehad. Ja, dat was het geval met de lijn van de coast guard. Hij knikt dat dat het wel geweest moet zijn. (tjing-tjing-tjing klinkt het weer in onze hoofden).
Hij zal kijken of hij ergens aan onderdelen kan komen (zeer unlikely denken wij) en ook hun lasser vragen of die er anders iets aan kan doen (hetgeen waarschijnlijk moeilijk is omdat het om gietijzer gaat waar niets aan te lassen is); hij belooft niets maar hun lasser “has surprised me many times and what he does is art more than just welding” of iets dergelijks (tjing-tjing-tjing). Wij houden ons maar aan dat staartje hoop vast en denken nog niet teveel aan tjing-tjing-tjing.

Deaton heeft een leen-auto die we mogen gebruiken: een grote luxe Cadillac. Bas en ik rijden ermee naar het centrum van Oriental waar we een leuke tent vinden waar we een biertje drinken en verder nadenken over “wat nu?”
Alles zal afhangen van wat we de komende dagen (intussen zijn dat weken aan het worden) te horen krijgen: Wat is eraan te doen, wat kost het en hoe lang duurt dat? Waarbij het tweede cruciaal zal zijn.

Sinds Beaufort hebben we prachtige, warme dagen. De tas met zomerkleren die we ver weg hadden gestopt hebben we toch al tevoorschijn moeten halen!
We liggen op een leuk plekje aan het begin van een kreek, aan de buitenkant van de werf,  met zicht over de Neuse rivier (een heel brede rivier, sterker nog, de breedste rivier in de hele VS, nee, dat is dus niet de Mississippi).


Tegen zonsondergang springen de vissen (forellen?) hier rondom de boot uit het water en komt een familie van een stuk of negen aalscholvers hun nachtplekje opzoeken hoog in twee bomen op 20 meter van onze boot. Het is grappig om te zien hoe ze komen aanvliegen en stuntelig een tak pakken, met veel gefladder om hun evenwicht te bewaren. Soms lukt dat niet, laten ze zich min of meer vallen en maken een herstart: boog van 10 meter en nogmaals proberen.

Voor het weekeinde van 13-14 april rijden we (met een gehuurde Mazda3, helaas krijgen we de Cadillac niet mee voor zo lang en zo ver) naar Frederick (Maryland) en logeren we bij Don en Margareth waar Ok & Wil ook nog zijn.
Halverwege de heenweg wordt duidelijk dat we de reistijd onderschat hebben en overnachten we in een Econolodge in Hopewell. De receptioniste blijkt een Asian-Nederlandse uit Limburg te zijn. Ze is getrouwd met een militair die inmiddels gepensioneerd is en ze vindt hun huidige stekkie maar niks, maar ja, haar man wil niet verhuizen; gelukkig gaan ze ieder jaar even terug naar “Lèmbèujch, da bleeft tojch mijn land!”. Ze is blij weer even lekker Nederlands te kunnen praten en regelt een kleine korting voor ons.
We eten in een naast gelegen Italiaan; zoals alle maaltijden hier, van welke oorsprong dan ook, ernstig veramerikaanst d.w.z. te vet, te zoet, te veel. Ik reken af met mijn credit card. Bij ons vertrek zegt de ober “you come from overseas, don’t you” waarop wij lichtelijk verbaasd “yes” antwoorden. “Yes, the euro-sign gave you away. Never saw that in writing before!” zegt hij lachend. Blijkt dat ik op het bonnetje een euroteken ipv een dollarteken heb ingevuld. Maar dat was verder OK. Later vraag ik me af of ik nou straks voor 70 dollar of voor 70 euro zal worden doorbelast; we zullen het zien. Peanuts gezien de andere kosten die we waarschijnlijk moeten gaan maken (“Penis”, zoals een oud-collega die de Engelse uitdrukking duidelijk niet kende, het noemde).

Zaterdag in Frederick gaan we voor de lunch in een oude brouwerij met heerlijke eigen bieren (IPA, milky oats stout, Kolsch) en ’s avonds naar de concert hall voor een concert van de bluegrass band The Seldom Scene. Ik ben niet zo’n bluegrass-liefhebster (Bas wel!) maar afgezien van een enkel nogal hillbilly-nummer is het zeer de moeite waard; heel muzikaal, close harmony en a capella van de bovenste plank. Bovendien zijn de leader-of-the-band en de band zelf buitengewoon grappig en zie je dat de mannen, inmiddels allemaal rond middelbare leeftijd, de 5-string-banjo player zelfs behoorlijk bejaard, er plezier in hebben. De bassist werd aangeduid als the guy with the bass fidle.  Halverwege het programma kondigt de leader of the band aan dat de oude banjospeler iets voor ons zal zingen, zeggend “it always takes some time for his drugs to kick in”. De ouwe maakt er iets moois van met, weliswaar stijf, bewegende swingheupen. (Op Youtube vind je ze, leuk!)
Het voorprogramma is iets minder een succes: een echtpaar waarvan zij de leiding heeft. Zij heeft ook best een goede stem en speelt goed gitaar, haar echtgenoot op electrische gitaar met booster voor wat effecten is heel wat minder.
Ze spelen zo’n vijf nummers voor ons, geinspireerd op gebeurtenissen uit haar leven.
Tussen de nummers door maakt de dame ons stapsgewijs deelgenoot van het feit dat
-          ze vorige week 26 jaar getrouwd waren (applaus uit de zaal)
-          twee kinderen hebben (applaus uit de zaal) “so you see what life looks like after kids”
-          hun derde CD bijna uitkomt (klap-klap)
-          haar broer, “a junky half of his life”, jong is overleden (een jammerlijk “Aaaah”)
-          dat hun derde CD bijna uitkomt
-          dat de familiegeschiedenis allesbehalve vlekkeloos was (“I come from a family of moonshiners    (= illegale drankstokers), I come from a line of bad”)
-          dat haar vader in jail heeft gezeten (voor wat werd niet duidelijk, misschien wel het moonshinen)
-          dat hun derde CD bijna uitkomt
-          dat ze in 3 jaar tijd haar broer, haar zus en haar moeder had verloren
-          dat hun derde CD bijna uitkomt
-          dat ze hun huis zijn kwijtgeraakt door “the crisis”
-          en onlangs ook nog hun auto
-          en, o ja ... dat hun derde CD bijna uitkomt
Hun tweede CD was te koop in de hal van het theater; de verkoop viel wat tegen, ben ik bang.

Zondag gaan we op voorspraak van Ok een greasy ontbijt doen, in een “diner” met een prachtig vijftiger jaren inrichting van rode skai bankjes, met formica tafeltjes afgebiest met aluminium, gegolfde stroken; een chagerijnige bedienster die niettemin toch de cliche-begroeting “How y’all doing” bezigt om vervolgens ongeduldig te wachten tot ze onze bestelling heeft kunnen noteren. Nou moet ik wel zeggen dat bestellingen in Amerika langdradig zijn, want als je eenmaal je gerecht hebt besteld dan willen ze ook weten HOE je dat klaargemaakt wilt hebben (rare, medium, well done, baked, fried, broiled, etc), welke “sides” (“baked potatoe, sliced potatoes, grits, veggies, french fries,”) of “salads” je erbij wilt, welke dressing of saus je erover wilt en ga zo maar door.

’s Middag gaat Bas met Ok naar Harper’s Ferry, waar de rivieren Potomac en Shenandoah bij elkaar komen. Eind 18e eeuw was het nog het einde van de Europees-Amerikaanse wereld. Bas vindt er eindelijk het antwoord (gegeven door Thomas Jefferson in 1783) waarom hij zonodig de oceaan overmoest.



Alleen, je mag geen guns mee naar binnen nemen in het museum.

We gaan maandag terug via de Skyline Drive, een prachtige weg door het Shanandoah State Park over het eerste stuk van de kam van de Blue Ridge Mountains. Een tijd is het helder en hebben we om de halve mijl prachtige uitzichten naar het noorden en dan weer naar het zuiden, maar tegen de avond kruipt er mist op en moeten we steeds langzamer rijden, niet alleen vanwege weinig zicht, maar ook omdat we steeds meer herten, wilde kalkoenen en kleine knaagdiertjes opeens zien opdoemen die zomaar de weg willen oversteken.
Het is inmiddels 19 uur ofzo als we het Park verlaten en op zoek gaan naar een nabij hotel. Voor Waynesboro, zien we in een hotelbonnengids, is de Colonial Inn. De naam klink gezellig, maar we vinden een creepy motel met een junk achter de receptie. Geen zin om verder te zoeken, we blijven toch maar. Onze kamer is behoorlijk shabby; de badkamer is inclusief een zwarte kever (nee, geen kakkerlak!) die Bas niet voor mij wil weghalen en die ik na enkele uren al als ons huisdier begin te beschouwen hoewel ik nog niet zo ver ga om hem te voeren. Maar ik wil wel steeds weten waar hij uithangt alvorens mij op de wc-bril te laten zakken...... ! Wel goede bedden en schoon beddegoed en handdoeken.

 We gaan in het stadje wat eten; Garmin geeft, buiten de gebruikelijke McDonalds, Burger King, Hardee’s, Wendy’s,  Pizza Hut, en meer van die verschrikkelijke tenten, twee restaurants aan. Helaas, de “Green Leaf” is donker en gesloten (failliet?) dus rest ons nog de Chinees. Nou, ook wel eens leuk om te proberen!
We kunnen kiezen tussen a la carte of het buffet. Mijn econoom kiest voor het buffet, want niets kan tippen aan $ 9,99 per persoon. Voor dat geld mag je zo veel en zo vaak je wilt Chinese gerechten nemen die klaarstaan in gigantische uitstallingen van wel vijf dubbele rijen, maar ook kun je versgemaakte sushi kiezen of Japanse schotels die je zelf kunt samenstellen door ingredienten op een bord te leggen, aan de Japanse kok te geven die er vervolgens, naar jouw wens en smaak, een roerbakhap van maakt.
We proberen het beschaafd te houden maar eten toch weer te veel. Ik vraag me later af of de kwaliteit nou beter zou zijn geweest als we a la carte hadden besteld waarop Bas me vertelt dan we dan de kok met onze borden langs de buffetten zouden hebben zien lopen om onze bestelling daarop te deponeren. Hij zou best eens gelijk kunnen hebben.
Terug in ons creepy motel volgen we het nieuws op tv over de explosies in Boston na afloop van de jaarlijkse marathon: 125 gewonden, 3 doden waaronder een 8-jarige. “Echt iets om je trots over te voelen” zegt Bas over de verder nog onbekende dader(s).

We rijden verder van Waynesboro naar Washington NC . Rond lunchtijd zoeken we een tent waar ze ook WiFi hebben zodat we, hoognodig, wat mails kunnen beantwoorden. Dan zit je bij McDonalds altijd goed heb ik van Ok begrepen, dus bij concurrent BurgerKing zal dat niet anders zijn. Inderdaad staat op de deur “we are connected”.

Bas bestelt zoiets als Chicken Chepotle Burger (maar dan zonder de saus want die hebben ze even niet) en ik een Ocean Fish Burger. Onze smaakverwachtingen zijn inmiddels blijkbaar zo laag dat we pas bij de laatste hap ontdekken dat we elkaars Burger hebben zitten opeten! Ook de Wifi-toegang lukt niet en als Bas naar een wachtwoord vraagt, krijgt hij als antwoord dat alleen de manager het wachtwoord weet en dat die het niet geeft(!?). Bekertje soft ice met strawberry zoals afgebeeld op het bord boven de counter? Nee, hebben ze niet. Dan maar een hoorntje met soft ice wat gelukkig wel lukt.
Eenmaal weer op weg gaat mijn telefoon.
Ik bereid me al helemaal voor op een schade-expert of monteur of anderszins iets of iemand met vervelende mededelingen maar ik hoor een helder blij stemmetje dat “met Merlijn!” roept. Nou ben ik altijd al blij geweest met mijn kleinzoon, maar op dit moment is het echt heerlijk om hem weer eens te horen.

 We overnachten in Washington NC (= "little Washington" hier) weer in een Econolodge (waar voor de motelkamers vijf ruiguitziende Mexicanen lange messen staan te slijpen rondom hun vrachtwagentje; brrrr) en eten in “The BANK” een voormalig bankgebouw inclusief Griekse zuilen aan de voorpui (duidelijk een “must” voor banken en soms een apotheek). Bij The Bank doen ze hun best wat meer haute cuisine te koken en hoewel niet onaardig, haalt het het niet bij wat wij daaronder verstaan.
Als starter, voorgerecht dus, kies ik voor “fried artichokes with a lemon aioli”; krijg ik me daar een portie waar Bas en ik met z’n tweeen als hoofdmaal genoeg aan zouden hebben. Omdat we daarna nog een “Entree” (hoofdgerecht) besteld hebben, zeg ik verontschuldigend dat ze heerlijk zijn, maar dat als ik de rest ook opeet er geen ruimte meer is voor het hoofdgerecht. No problem, ze neemt ze mee. Bij het afrekenen geeft ze ons, zonder dat ik om een doggy bag heb gevraagd, een doosje mee waar de resterende artisjokharten inzitten.
De Mexicanen met de lange messen laten ons gelukkig met rust en we slapen heerlijk.

De volgende dag, woensdag alweer, rijden we met prachtig weer langs mooie wegen via Oriental naar New Bern om de huurauto weer terug te brengen.
Het wordt steeds groener naarmate de mooie dagen vorderen en wij weer zuidelijker zijn. Het meest opvallend zijn wel alle bomen in bloesem van wit tot roze tot donkerrood; bloeiende wilde Wisteria/Blauwe regen-ranken die her en der hoog de bomen inklimmen (ten koste van de gastboom, da’s duidelijk!), de Redbud tree (met een soort bremachtige donkerlila bloempjes).
Vogelgeluiden vullen van ’s morgens vroeg tot ’s avonds  laat de lucht, heel anders dan in Nederland en van veel groter verscheidenheid. Veel grijze “squirls” en, maar dan allemaal dood langs de weg, possums. Nog geen racoon/wasbeer gezien.

Bij terugkomst bij Deaton Yachts roept Wess van enige afstand “I’s jus’ thinkin’ I blame you fo’ the good weather! Ev’ry time you here, sun comes shinin’ through!” Kijk, daar kan ik dan weer even mee vooruit! “Keep blaming me for that”, roep ik terug.
We hebben even overleg met Eric, hoofdmecanic/manager, die nog steeds van alles en nog wat probeert uit te zoeken. Wij kunnen hem melden dat er van de Nederlandse kant geen onderdelen te verwachten zijn. De laatste en enige optie (zowel van Nederlandse als van Eric’s kant) lijkt nog te zijn een ring op maat te laten maken, inclusief nieuwe motorsteunen, en die ergens tussen twee motordelen aan te brengen. Ik vraag “just to get an idea” wat het zou kosten als we een gereviseerde motor zouden laten inbouwen. Nou, Eric’s antwoord is gelukkig duidelijk: “That would be thousands, even ten thousands of dollars”. Die mogelijkheid kunnen we dus gevoeglijk doorstrepen.

Uit het kantoor komend zien we eindelijk de “(z)werfkat”, een lieve, mooie grijze pollewop die weliswaar wat schrikkerig is, maar het ook heerlijk vindt om te worden aangehaald en gekrauweld. Eerder vertelden de dames van de administratie al dat de kat ooit na een thunderstorm was komen aanlopen; sindsdien zorgen ze dus voor hem.

Als Eric weer even langskomt om te vertellen waar hij vragen over onderdelen heeft gedropt, vraagt Bas of we met het rubberbootje met bb-motor wat door de kreken enzo kunnen varen.
“Yeah, sure”, zegt Eric “but today outside on the river it’s quite rough, although, after what you’ve been through you’ll be able to manage the waves.” Er staat inderdaad een stevige bries.
Bas: “Managing the waves is no problem, but managing the wife will be”, waarop Eric – mannen onder elkaar – een ernstig vrolijk beamend “yeah, I know” laat horen.

 Tegen half vijf wandelen we de 3 kilometer naar het dorpscentrum, en drinken een glaasje (d.w.z. plastic limonadebekertje) wijn in de Tikibar van de Oriental YC, en daarna nog eentje.
Met de op de heenweg gedane boodschappen wandelen we daarna langs de kustweg weer naar “huis”. Ik tik met mijn paraplu tegen een kale boom op de stoep en zeg tegen Bas dat ik dat zulke elegante bomen vind, mooi qua vorm en met zulk mooi hout (zonder bast, lijkt het!), hoewel ze op dit moment volkomen kaal zijn en zelfs geen knopje vertonen.
Roept achter ons iemand: “It’s alive!”
Verrast kijken Bas en ik om en daar komt een vrouw, ongeveer onze leeftijd, aanlopen. Ze legt uit dat deze bomen – crape myrtles – pas in de zomer bloeien en dan heel mooie bloemen krijgen. Waar we vandaan komen en dat haar familie (Kip) oorspronkelijk ook uit Holland kwam. Ze heeft ons zien zitten bij de yacht club en zegt dat ze “there” (20 meter verder) woont en of we een “beverage” willen. Nou, dat vinden we eigenlijk een heel leuk idee dus betreden we haar, behoorlijk grote, huis en drinken witte wijn op de “porch” met zicht op de Neuse River. Haar man is een jaar geleden overleden en ze woont daar nu alleen met haar twee katten. Ze kwamen hier ooit met de boot “for new canvas” en hebben, nadat dat duurde en duurde, 12 jaar geleden besloten de boot de boot te laten en hier een huis, met zicht en steiger aan de Neuse River, te kopen.

Bas en ik hadden het er de laatste dagen wel eens over hoe dat nou zou gaan als je ergens wat langere tijd verblijft; hoe snel je contact zou maken en hoe snel en groot je een kennisenkring opbouwt. Nou, zo gaat dat dus!
Het begint met zo’n spontane uitnodiging; zij vertelt dat ze elke zaterdag op de plaatselijke Farmer’s Market staat met quiches, muffins, scones etc.; wij komen daar dan de volgende dag om wat bij haar kopen, worden voorgesteld aan de meneer die naast haar staat, Bill, om zijn “unwashed eggs” te verkopen (“sailors buy them a lot, they keep fresh longer”), lopen een kraampje verder voor “home made raisin and pecan bread” waar ons ons avontuur met de boot ontfutselt wordt hetgeen weer leidt tot oh’s en ah’s, ook bij de buurvrouw die heel lelijke fusion glass-sieraden ter verkoop uitgestald heeft staan maar waar we uit beleefdheid dan toch ook maar iets kopen.
De mevrouw van het brood, begin 60, verwelkomt me trouwens met “Ah, there’s the lady I thought was my Aunt Trish! I saw you walking yesterday and I had to stop and make sure you weren’t my aunt Trish”
Nou, zeg ik: “I suppose your aunt Trish is a bit older than me!?”
Ja, die was much older en inmiddels dood, maar toch.
Nog een week hier en we worden incrowd! Misschien kopen we hier dan ook wel een huis! (er staan er heel wat te koop).

 

maandag 15 april 2013

Kort weerbericht: donkere wolken


Een week later.

Ik (Bas) begin de charme van georganiseerde busreizen te begrijpen. Zitten en verder geen sores, hoogstens dat de koffie koud is of het straatgeluid tot de hotelkamer doordringt. Verdere problemen worden opgelost door de reisleider.
Helaas niet als je zelf reist, dan moet je alles zelf oplossen, ook al zijn er veel behulpzame mensen rondom. Eenmaal gered moet je uiteindelijk zelf weer op de been komen en de rommel opruimen.
In Morehead City, en nu weer. Na een kort tochtje naar Beaufort – a lovely town – en twee dagen liggen daar gingen wij de ICW op. Geleid door palen voorzien van rode en groene platen tussen zandbanken en ondieptes door. Prachtig, relaxt, ware het niet dat de schroefas heet werd en stonk. En daar houdt Monique niet van.

Na ons ankernachtje en vet in de schroefas persen motorden we langzaam verder, uit Adam’s Creek, de Neuse River over, prachtig vaarwater allemaal, naar Oriental, de Sailing Capital of North Carolina. De havenmeester en een wereldzeilster-nu-verkoopster bij West Marine hadden Deaton Yacht Service daar aangeraden om naar een 2e-hands mast te informeren.
Daar liggen we nu. Mooi plaatsje, mooi weer. Na schoonmaken van het schroefaslager en erinstoppen van nieuwe vetkoordjes leek alles weer in orde .... tot de montuer me riep:
“Captain, I’ve bad news”. De motorsteun rechtsachter is gescheurd. Wat nu ...

Het blijkt niet slechts een kapotte motorsteun. Die aan de andere kant vertoont ook een scheurtje. Erger: ze zitten gegoten in het vliegwielhuis, het laatste stuk van het motorblok voor de keerkoppeling.
Oud gietijzer is nauwelijks te lassen, in de VS hebben ze niet eens van een BMC-motor (British Motor Company) gehoord, laat staan waar onderdelen verkrijgbaar zijn.
Deaton heeft het verder heel druk met het klaarmaken van boten, het zeilseizoen gaat beginnen.
De werf is goed georganiseerd, iedereen werkt aan projects, volgens de klok, dus heeft men weinig tijd om even te komen kijken. Dinsdag gestrand, vrijdag zijn we wat verder: wat zijn eventuele mogelijkheden, wat gaat het bij benadering gaat kosten. Veel.

We nemen een paar dagen vakantie in de vakantie, huren een autootje en rijden naar Frederick MD waar OK & Wil bij hun familie Don & Margaret. Een heerlijk weekeinde, met een Bluegrass concert.
Intussen wordt er op afstand door terzakekundigen gezocht naar mogelijke oplossingen. Het ziet ernaar uit dat het een groot probleem is – gietijzer is moeilijk te lassen, oud en vuil gietijzer nauwlijks tot niet, misschien is er een provisorische oplossing, maar zeker niet om mee de oceaan op te gaan. En, o ja, je zou het bijna vergeten, we hebben ook geen mast ...
We staan voor moeilijke beslissingen.

woensdag 10 april 2013

Van die dingen, daar houd ik dus niet van!!!

Monique:
Zondag 7 april
Zo op de vroege zondagmorgen (9 uur) is het nog stil hier aan de boulevard. Alleen de meeuwen zijn alweer krijsend aan het ruzieen wie op welke meerpaal mag zitten. Zit er eentje op een paal, komt een andere erbij, wordt er van beide kanten geschreeuwd, vliegt de andere weer gauw weg, gooit de ene z’n kop op ‘n wat-mot-je-wijze in de nek daarbij uitdagend “Wat nou! Wát nou!” roepend.

Het maritiem museum gaat pas om 13.00 uur open, dus we besluiten nog effe te blijven hangen. Maken kennis met onze achterburen, John Michael en Lauren, die hun net gekochte 34-jarige boot met opa Russ aan het verkassen zijn naar hun thuisbasis ergens in Virginia.

Het is een prachtige dag en de temperatuur loopt meteen op tot zo’n twintig graden C.
We ontdekken dat er ook een West Marine in de buurt is (Morehead City, waar we net vandaan komen!) en rijden daar met het havenmeneerautootje, een oude Chevy, naar toe na eerst weer een uitvoerige routebeschrijving van onze lieve havenmeneer: “First you go to the right at that crossing there, then at the first lights you go left, you’ll go over two bridges. Then you will see the signs 30 miles, then after a while you’ll see limit 35 [“thardy  faaave”], you still keep goin’, then you’ll see signs 40 for a while, but when you see signs 45 you have to slow down, cuz that’s when you’re almost there!” (afgezien van het feit dat zijn routebeschrijving niet (meer) klopt, hadden onze bootburen het ons heel wat simpeler uitgelegd: Take route 70 right into Morehead City, it’s around number 5000).
We kopen een “fish finder”; niet om vis te vinden maar omdat zo’n ding ook heel goed als dieptemeter fungeert (de dieptemeter op Selena heeft het namelijk laten afweten) en dat heb je in deze wateren hard nodig!
We kopen ook een “step fender”, iets dat het midden houdt tussen fender/stootwil en een treetje; makkelijk om straks van “lullebootje” over te stappen op Selena. Ik word tenslotte ook al bijna 60!

In de loop van de zondagmiddag vindt er in Beaufort een parade plaats van bootjes die langs de boulevard varen. De ene stil met stelletjes en op enige afstand, andere dichtbij en met hun favoriete muziek luid door de speakers. Het is een potsierlijk gezicht: door buitenboordmotortjes aangedreven platte  “badkuipen” met daarop een hoog opbouwtje, gelijkend op een douchecabine, met stuurwiel; pa aan het stuur, hond op de plecht, ma naast pa en kinderen daar waar nog een plekkie is. En tussen al die pieremegoggels door steeds weer vinnetjes of staarten van porpoises die zich duidelijk niets aantrekken van de drukte om hen heen.
Van museum bezoeken is het nog niet gekomen; we boeken nog een avondje bij en zullen morgen na museumbezoek vertrekken richting Oriental.

Maandag 8 april
Alweer een prachtige dag, tijd voor de korte broek!
Komt een zeilboot vlak langsvaren, middelbare vrouw roept olijk “Where’s your mast!?”
Bas: “On the bottom of the ocean!”
Zij, minder olijk: “O my, how awfull!”

Bas klooit wat met de fishfinder die liefst zo ver mogelijk voor aan het schip ongeveer 15 cm onder water moet komen. Aangezien we Selena niet uit het water kunnen halen betekent dat dat we een stevige paal van zo’n 2 meter nodig hebben. Bas gaat, dit keer met een leen-Buick, naar een hardware store iets buiten het stadje om die te zoeken.
Onze bootburen vertrekken inmiddels en herhalen hun aanbod hen te bellen als we in Virginia zijn, want ze willen en kunnen ons met van alles behulpzaam zijn daar.
Bas komt terug met twee plastic buizen en heeft een ingenieus plan bedacht om die in en aan elkaar te lijmen tot de gewenste lengte en daar dan de fishfinder aan te binden etc. etc.
Nou heb en had ik altijd veel fiducie in Bas zijn “elastiekjes- en lucifer”-oplossingen, maar ik zie aan de buizen al dat ze niet stevig genoeg zijn en dat het bevestigen ook een probleem zal worden.
Van die dingen, daar houd ik dus niet van!!!

Niettemin gaat Bas welgemoed aan het werk; eerst de buizen aan elkaar lijmen, de fishfinder bevestigen, met lijmtangen de gelijmde buizenstok langszij Selena bevestigen (naar de punt kan niet want zo lang is het snoertje niet). Enfin, na wat gepruts en gevloek staat het allemaal.... voor hoe lang? Kweenie!
We gaan naar het maritiem museum met o.a. een tentoonstelling over Black Beard wiens schip QAR (Queen Ann’s Revenge) hij hier vlakbij Beaufort heeft laten stranden. Dat was ongeveer 300 jaar geleden en pas een jaar of 12 geleden hebben ze het wrak ontdekt.
Daarna brengt Bas het electriciteitsstrapatsel terug naar de havenmeester en vertrekken we omstreeks 14 uur met bestemming Oriental.
Bas start de motor en is niet helemaal tevreden met het geluid dat die maakt “te langzaam in zijn stationair”. Van die dingen, daar houd ik dus niet van!!!
We hebben nog niet afgeduwd of Bas wijst schuldbewust lachend naar zijn fishfinderconstructie, die op half zeven hangt; ik haal hem binnen en ben blij dat ik lijmklemmen en fishfinder geborgd had.
Van die dingen, daar houd ik dus niet van!!!
De brug bij Beaufort gaat heel vriendelijk een genoeg stukje open om ons door te laten met onze 4.20 meter ook al zijn we eigenlijk iets te laat.

Dan is het een kwestie van in het aangegeven vaarwater blijven; links en rechts zie je de ondieptes onder het wateroppervlak doorschemeren. Van die dingen, daar houd ik dus niet van!!!
Maar het gaat allemaal prima want de route wordt duidelijk aangegeven.
Af en toe springen er wat porpoisen rond de boot. We varen door wat lijkt op Brabantse zandgronden; lange hooggekruinde naaldbomen, zand eronder.
 Anderhalf uur later duik ik even de kajuit in en ruik een aangebrande rubberlucht, ik waarschuw Bas die het ook ruikt. Van die dingen, daar houd ik dus niet van!!!
Toevallig, en gelukkig, varen we net langs de aanlegsteigers van een werf en een jachtmakelaar dus leggen we daar aan.
Bas constateert dat de temperatuur van de motor in orde is, duikt het motorluik in maar kan niets vreemds vinden behalve dat de schroefas heel heet is. Dat zou erop kunnen duiden dat de tros in de schroef, van de reddingsboot, toch meer schade heeft aangericht dat in eerste instantie gedacht.
Van die dingen, daar houd ik dus niet van!!!
Een half uur later en een paar zwarte smeerhanden verder doet Bas het luik weer dicht.
We gaan toch maar proberen nog wat verder te varen want in Oriental zijn twee werven die ons zijn aanbevolen. Selena ploegt weer dapper verder maar na een half uur ruiken we weer die rubberlucht, Bas kijkt het motorruim in, niets te zien dus we gaan verder en hopen dat het goed blijft gaan.
Van die dingen, daar houd ik dus niet van!!!
Het lijkt wel of de rubberlucht minder wordt, en ook of Selena meer vaart krijgt. Hoe dan ook we varen een marina halverwege het kanaal voorbij en nemen ons voor te ankeren in Adams Creek.
Om daar te komen moeten we de route tussend de rode en groene boeien blijven volgen. Ergens is er dan een plek waar je binnen die vrij smalle route weer heel goed stuurboord aan moet houden omdat er iets meer naar bakboord een “dangerous wreck” ligt. Van die dingen, daar houd ik dus niet van!!!
De kreek waar we willen ankeren is ook al voorzien van een “dangerous wreck” maar dat is gelukkig duidelijk aangegeven.
Om half zeven gaan we voor anker. Het was een enerverende dag. Als ik de zenuwen krijg word ik kattig en kribbig, roep: “nog zoiets en ik ga van boord” en meer van dat soort kreten . Normaal kan Bas dat best hebben maar na alle avonturen op zee wordt hij er een beetje verdrietig van. Da’s natuurlijk ook niet de bedoeling. We kiss and make up. Wel vind ik dat Selena bij de eerstvolgende werf de kant op moet om te bekijken wat er nou precies aan de hand is en evt. de schroefas te laten vervangen, om de dieptemeter te vervangen/herstellen, een aansluitpunt voor de fishfinder te laten maken (da’s dan dubbele zekerheid om diepte te meten) en het log weer aan de praat te krijgen. Bas is het, nu althans, met me eens.

We drinken ons borreltje nog lekker buiten en ook de ribeye “met garnituur” kunnen we nog in de kuip nuttigen. Bas zit nog wat langer in de kuip en ziet vaag en hoort duidelijk dolfijnen rond de boot: veel geplns en gesnork.
Morgen nog 6,5 mijl naar Oriental en nou maar hopen dat we dat halen!
Van die dingen, daar houd ik dus niet van!!!
 
Dinsdag 9 april
Alweer een schitterende dag en helemaal mooi om in alle stilte wakker te worden in deze mooie kreek.
Het is 7.30 en de drie scheepjes die hier gisteren ook voor anker lagen zijn al weg. We hebben de kreek voor ons alleen. Bas besluit toch maar niet een duik te nemen zoals hij gisteren bedacht. Hij heeft sinds gistermorgen behoorlijke last van een soort krampaanvallen in zijn rug en het nog koude water doet misschien meer kwaad dan goed.
Bij het ontbijt hebben we het over wat nu verder met Selena.
Dat er nieuwe, d.w.z. tweedehands, tuigage moet komen voor de terugtocht volgend jaar naar Europa, daartoe had Bas al snel besloten ondanks het feit dat dat een enorme kostenpost zal zijn. Maar het ziet ernaar uit dat er toch nog de nodige “vervolgschade” is die ook weer hoog kan oplopen. Bas zegt dat er ergens een einde aan de reparaties moet zijn; dat we wat kosten betreft geneigd zijn blok op blok te stapelen waardoor we als we niet oppassen uiteindelijk veel meer geld aan Selena zullen uitgeven dan ze nog waard is.
“Dan lenen of huren we een grote auto en halen haar leeg”, zegt Bas.
“En dan!?!?”, vraag ik lichtelijk verbijsterd.
Zijn mooie bruine ogen worden vochtig en ik krijg een brok in mijn keel als hij uitspreekt dat er een moment kan aanbreken dat we afscheid zullen moeten nemen van Selena. Haar “verkopen voor een prikkie” en niet nog eens tienduizend of meer erin investeren. Hij heeft gelijk, maar het voelt alsof we haar doodvonnis tekenen.

Maar we geven nog niet meteen op. Straks varen we naar Oriental (ca. 6,5 mijl) en daar moet een expert eerst maar eens haar motor bekijken en beluisteren en daarna zien we wel verder welke besluiten er genomen moeten worden.
Maar voordat we gaan varen duikt Bas eerst nog weer het motorruim in.......
Als operatiezuster geef ik het instrumentarium op afroep aan: “Tang! Karton! Lepel! Lucifers!” (dat mag klinken als niet erg professioneel gereedschap, maar Bas verricht er altijd wonderen mee!)
Hij kijkt, voelt en spuit hier en daar  vet. De schroefas kan Bas vrijelijk voor- en achteruit bewegen dus hij denkt dat het daar niet aan ligt; wat zou het fijn zijn te weten waar het wél aan ligt.

Motorend naar Oriental gedraagt Selena zich goed en stinkt ook niet meer. Was het toch alleen maar een te droog vetkoord? De schroefas blijft echter te heet dus moet echt gecheckt worden. We leggen aan bij Deaton Marina waar men zal proberen een gaatje voor ons te vinden (het vaarseizoen staat voor de deur en alle werven, marina’s en chandlers hebben het heel druk). De aardige dame van de receptie, die oorspronkelijk uit Duitsland komt, wat je nog kunt horen, is een en al behulpzaamheid en geeft ons codes voor WiFi en douche en toont ons een kamertje waar we kunnen zitten als we toevallig de nacht zouden moeten overblijven.

zondag 7 april 2013

Schipbreukeling in Morehead City


Er zijn slechtere plaatsen om te stranden. Niet zozeer Morehead City als wel de Portside Marina daar. Wat een vriendelijkheid en hulpvaardigheid! Denard (uitgesproken op zijn Frans met dik Amerikaans accent), de 70-jarige baas, zorgde voor een duiker (nadat de eerste het te koud vond een tweede) die mijn schroef klaarde,
een lasser die de preekstoel weer voldoende recht kreeg om als zodanig te functioneren, raad en daad over waar te eten en waar brood te halen, een fiets om dat te doen. Langzaam kreeg ik Selena weer wat op orde: binnen en buiten ontzouten, mede daarom veel was doen, rotzooi opruimen, blijkbaar maalde ik daar niet om nadat ik motorboot was geworden op de onvriendelijke zee. Noodmastje van overblijfsel fokkeloet/surfmast maken met daar de marifoonantenne op, ankerketting uit de knoop halen (echt, zo door elkaar gesmeten op de golven dat dat 2 uur werk was) en meer van die dingen.

Portside Marina is trouwens een marina waar je motorboot in een schap ligt in een gigantische loods. Wil je varen - om te vissen natuurlijk - wordt je boot met een vorkheftruc uit zijn schap gehaald en als je uitgevist bent wordt hij weer opgeborgen. Nooit aangroei onder en vieze regenboven!




Na bevrijd te zijn uit mijn quarantaine door de vriendelijke customs lady mocht ik Morehead City in. Bij City denk je aan iets groots en bruisends, New York, of Londen . Morehead City is groot, dat wel: een 4-lane highway van 5 mijl, met een paar winkels, real estate agents, art galleries - en Pete's Diner die een heerlijke Reuben sandwich (cornedbeef, sauerkraut en melted Swiss cheese) maakt. Parallel loopt een straat on the waterfront. Er liggen rijen hoge witte motorboten met hengels van 5+ meter om grote vissen op te halen, te huur met schipper/visser.  Bij Captain Bill, een restaurant on the waterfront bestelde ik bij mijn local crab cake een biertje bij mijn jonge waitress. Ze had geen idee waar Holland ligt, maar Amsterdam kende ze, daar waren (verstond ik niet-) parties, deed ik daar ook aan mee? Mijn biertje werd even later door een oudere dame gebracht, because she ain't 18 yet.


 's Avonds zwemmen er porpoises (een soort dolfijnen, tuimelaars?) langs de boot, omhoog, rugvin boven water, gesnork en weer omlaag, hun kleine walvisstaart als laatste. En er zijn veel vogels, gewone grijze en kleine witte reigers, aalscholvers, eenden, pelikanen, allerhande meeuwen. Soms zijn het er opeens honderden, dan komt er een school kleine vissies deze baai in.



Zo tuttelde ik een paar dagen voort. En toen, na 3 dagen, kwam op woensdagavond Monique de steiger oplopen, uit Washington gebracht door en nu met achter zich Ok&Wil, die zich weer uit de voeten wilden maken om ons de gelegenheid te geven de ontmasting te verwerken. Welnu, dat hadden we in een paar minuten gedaan, dus dronken we daarna allen een biertje in de kajuit - binnen zie je niets van het gebeurde.

Hier is Monique’s verhaal:

Zaterdag 6 april 2013

Vanmorgen tegen 12 uur zijn we begonnen aan onze reis! Afgezien van haar mastamputatie zijn Selena’s ergste wonden opgelapt dan wel provisorisch gerepareerd. De preekstoel is weer enigszins in oude vorm teruggebogen en dankzij dat staat er weer een zeereling. Verder een geimproviseerde kleine mast waaraan het Amerikaanse gastenvlaggetje fier wappert, met daarop een noodantenne voor marifoon.
Water en diesel bijgetankt en afscheid genomen van de 70+ eigenaar van Portside Marina, Denard.
Denard, uitgesproken Duh-nárD (door zijn franse ouders vernoemd naar een plaatsje in Normandie (?)) neemt hartelijk afscheid van ons en is blij dat Bas weer helemaal is opgeknapt: “When they brought him in he was just a tired little puppy…. From lack of sleep and anxiety”

Even terug in de tijd.
Dinsdag 2 april kom ik om 19 uur aan op Washington Dulles. Ik haast mij naar de douane, ervaringen in New York met lange rijen indachtig, maar kom alsnog in een lange rij te staan die in vertraagde slakkengang oplost. Zolang je nog niet bent toegelaten mag je ook niet telefoneren of SMS-en, dus ik kan Ok en Wil niet laten weten dat ik in de rij sta en dat het heel langzaam gaat. Het duurt anderhalf uur voor ik voorbij douane ben, snel koffer pakken en naar de exit. Ik zie noch Ok noch Wil dus stuur een sms waarop Ok even later voor mijn neus staat met in zijn kielzog Wil en Don en Margareth.
Ok vertelt dat ook zij, ’s middags al aangekomen maar al met een uur vertraging vertrokken, twee uur in diezelfde rij hebben moeten staan. Het heeft te maken met stiptheidsacties omdat er bezuinigd gaat worden.
Don en Margareth die gerekend hadden op ’s middags 15 uur hebben dus uren op hen moeten wachten en daarna ook nog eens op mij. Dat deert ze blijkbaar niet en we rijden in 45 minuten naar hun huis in Frederick.
Daar tafelen we nog gezellig met een lekker bordje soep en cheese met crackers en heerlijke rode wijn om daarna tegen twaalven (in de hoop de jetlag om de tuin te leiden) ons bedje in te duiken.
Lucy, een donker gevlekte Main Coon-achtige, springt na een kleine waarschuwingsmauw op het prinsessenhoge bed en vleit zich genoeglijk purrend aan mijn zij. Heerlijk weer zo’n kattenbeest naast je!

De volgende ochtend toch al om 5.30 wakker, maar gewoon nog twee uur geduldig blijven liggen alvorens de douche in te duiken. Heerlijk ontbijt en daarna om 10 uur toch maar snel op weg richting Zuiden en Bas.
We stuitten op behoorlijk wat files vanwege wegwerkzaamheden dus het is pas 18.30 uur eer we in Morehead City aankomen. Ik loop een flink eind de steiger op maar zie geen Selena en loop dus terug. Wil zegt “Zie je hem niet?”. “Nee,” zeg ik “ik denk dat ik op een andere steiger moet kijken”. Onbewust zoek ik blijkbaar naar een bekende mast. “Maar,” zegt Wil “ik zie een Nederlandse vlag”. “Hè?!” “Ja, daar” en ze wijst naar de steiger die ik net afgelopen ben.
Inderdaad, daar hangt de Nederlandse vlag en ik zie inmiddels ook Bas met gespreide armen mijn kant op hollen! En zo sloten wij na die spannende dagen elkaar dan eindelijk weer veilig in de armen!
We zijn aan boord gegaan voor een borrel op de goede afloop en de hereniging en natuurlijk nog eens het hele verhaal. Daarna zijn we lekker gaan eten in de Ruddy Duck. Al daarvoor hadden we voor ieder van de echtparen een hotelkamer geboekt en zodoende rolden we rond 22 uur ons – zeer comfortabele - bedje in. Donderdag 4 april feliciteren Bas en ik elkaar met het feit dat we inmiddels 38 jaar officieel getrouwd zijn.

Gedurende de dag helpt Ok Bas met allerlei klusjes (o.a. de zeereling) en gaan we naar de scheepswinkel voor materiaal en naar de Wall Mart om inkopen te doen. Vanaf de steiger zien we pelikanen het water induiken, zien de de rugvinnen en staarten van porpoises (tuimelaars; kleine dolfijnen), zilverreigers, meeuwen, aalscholvers en een heel sierlijk wit vogeltje (een egret, weet Wil)
We lunchen in Pete’s Diner waar een gezette 70+ dame met blote, niet al te fraaie, blauwgemarmerde benen (zo warm is het namelijk niet!) in korte witte shorts en een wuft teenagerstaartje in het grijze haar, parmantig bestellingen opneemt.

 ’s Avonds gaan we op Wil’s instigatie, en naar blijkt een goede keuze, naar de Crab Shank op Emerald Isle, aan de overkant van de ICW. Duidelijk een geliefd familierestaurant voor ook de minder gefortuneerden. We bestellen eten en drinken. Dikke serveerster met over elkaar heenvallende buikkwabben in een T-shirt gepropt: “Chardonnay [“Sjárdunnée”]? Sorry ma’am, we only have Chablis [“Sjèbuhllie”] waar we vervolgens volle glazen van krijgen.
Wij doen ons tegoed aan Snow Crab (kleiner maar dezelfde lange spinnenpoten als King Crab; beide uit Alaska), lokale Dungeness crabs (bestrooid met een soort cajunkruidenmengsel), shrimps, clams, baked potatoes, cole slaw.
Ik wil “1 pound of snow crab” bestellen maar Bas corrigeert me direct dat dat 2 pounds moeten zijn want maar een fractie duurder dan het eerste pound (ja, je bent econoom of je bent het niet!); ik gehoorzaam braaf.
Achteraf een goed idee want wat overblijft krijgen we keurig in een doggy bag mee en we eten de volgende dag met z’n tweetjes weer een overvloedige krabmaaltijd (na een uur kraken en peuteren door mij).

Vrijdag gaan Ok en Wil weer terug naar het Noorden om familie en vrienden te ontmoeten.
Denard komt regelmatig even kijken en is onder de indruk van ons engels.
“You folks… Your English is so good!...... What language do you speak at home?
Dutch!?... Amazing ....Well, you speak English better than most folk around here!”

Bas rommelt nog wat aan de boot, ik maak binnen schoon schip en we reorganiseren de kasten vanwege ons lange verblijf aan boord, etc. etc. en eten lekker aan boord (krab dus, zie boven).
We meten hoe hoog Selena nu is in verband met alle onderdoor te gane bruggen op onze route: tot en met de marifoonantenne toch nog 4.20 meter.
Vroeg naar bed.

Zaterdag 6 april
Vanaf Morehead City was het maar een hortje van 5 mijl naar Beaufort. Maar wel koud en met veel wind en spatwater en vooral veel stroom, eerst mee, dan na een bocht om tegen.
Keurig aangelegd aan de steiger in Beaufort waar al snel een heel vriendelijke zeventigplusser (ja, je ziet hier veel ouderen die nog – moeten? -  werken) komt vragen hoe lang we willen blijven, of we electriciteit/water nodig hebben, waar de douches zijn (onbeperkt, geen gedoe met coins), dat we een auto kunnen lenen om boodschappen te doen etc. Even later komt hij met een ingenieus verbindingsstopcontact dat ons mogelijk maakt met onze Europees-Amerikaanse stekker stroom te krijgen. Bij het officiele inchecken krijgen we twee muntjes die goed zijn voor een biertje in het naastgelegen restaurant. Als Bas even terug naar de boot is om een creditcard te halen vraagt de oude baas me waar we vandaan komen. Ik vertel hem het hele verhaal van Bas waarop hij direct nog eens twee biermuntjes op tafel legt.
We lenen de auto en gaan naar de Food Lion voor weekendinkopen en een gezellig plantje* voor op het bootdak (afgekeken van Loo en Joo op de Vrouwe Cornelia)  op de plek waar zo ongeveer de mast stond.
We lopen het stadje door; heel anders dan Morehead. Een peperdure schoener aan de city dock. Prachtige, grote, witte, houten huizen met grote porches waarop schommelstoelen. Naast de voordeur hangt bij ieder huis een zelfde soort plaquette met de naam van het huis en het bouwjaar; het oudste dat we zien is van 1726!
ezeten op het terras - van de biermuntjes - later die middag zie ik dat Selena nogal wat bekijks heeft. Ze ziet er ook eerlijk gezegd niet uit zo zonder mast; het dakbloemetje is wel het toppunt!
Zowel lunch als avondmaal nuttigen wij in Clawson’s; goed, met onamerikaans onvette en verse ingredienten, maar de hoeveelheden blijven te groot.

* Een donkerblauwe Calibrachoa. Grappig! In het labeltje van de plant staat het volgende advies m.b.t. water geven: Basket should weigh the equivalent of 1G [=gallon= ca. 3.8 liter] of milk. Let dry until weight is about 1/2G before watering again.
Da’s weer eens een andere benadering. Ik houd het voorlopig op elke dag een bierblikje water.