What doesn’t kill you
makes you stronger
Daar sta ik dan,
meer gelaten dan geschokt, te kijken naar een tuig onder in plaats van op mijn
boot. Maar hoewel het even zo leek, de oceaan is niet stil. Op, neer, op, neer.
De mast en giek bonken niet hard tegen het vrijboord, maar toch, hier is een
schip niet op gemaakt. Aan stuurboord, de kant waar de mast omlaag kwam, ligt
de zeereling met de scepters in het
gangboord, terwijl ik hem juist nu nodig heb om met één hand contact met het
schip te houden, terwijl de andere hand driehandige taken moet verrichten.
Want na een korte
studie van de situatie is de conclusie: er valt niets te redden.Voor de duidelijkheid: de mast is NIET gebroken. In dat geval had ik zooi aan dek gehad, chaos, maar had ik misschien fok, grootzeil, giek kunnen bergen. De oorzaak zie ik tijdens het losmaken van de verstaging: de twee halfstagen aan de loefzijde zijn aan de bovenkant uit hun terminals getrokken. De halfstagen zijn in 2010 vernieuwd!!! Zo moet het gegaan zijn: twee halfstagen weg, een steile golf op en bam er vanaf, het hoofdwant houdt hem niet op zijn plaats en de mast schiet uit zijn voet.
Ik bel Monique en
ga vervolgens de stagen losmaken. Achter, aan bb, aan sb, voor als laatste, hangend
aan de punt schuurt hij niet tegen het vrijboord. Maar de krachten op de
overblijvende stagen worden natuurlijk groter. De laatste splitpen die ik eruit
trek is van de rolfok. En daar gaat mijn tuig.
En dan, als ik
even uitpuf onderdeks, weer een klap gevolgd door gesis. Als ik mijn hoofd uit
de kajuitdeuren steek zie ik een – mijn – reddingvlot achter me drijven. Met de
neergang van de mast, alsof dat niet genoeg was, is de bevestiging van het vlot
meegetrokken. Een beslismoment. Vlot slepen remt, na 10 minuten is duidelijk dat dit volstrekt geen optie is, het vult zich langzaam met overkomend water en wordt zo een perfect drijfanker. Op dek dan, vermits ik het erop krijg. Vangt veel wind, halveert mijn snelheid tegen de 6-7Bf wind uit NW, waar ik nu juist naartoe wil. Maar als er schade aan de romp is en ik over 20M ontdek dat het water binnen stijgt helpen mijn EPIRB en satfoon niet veel, ik ben 330M uit de dichtsbijzijnde kust. Vertrouw ik op Selena’s romp? Ja, maar stel je voor dat .... Ik besluit een poging te doen het vlot aan dek te halen.
Wat volgt is een worstelpartij op een steigerend schip die 4 uur duurt. Dat steigeren helpt overigens. Het vlot zelf weegt een kilo of 30, ik kon de canister altijd net zelf door het gangboord dragen. Maar er zit nu ook 100l water in. Om het van sleep 10 meter achter Selena naar het sb vrijboord te krijgen is al een zware klus. Maar dat is horizontaal, over hetr water. Nu moet het omhoog. Ik maak lijnen vast op verschillende punten van het vlot. Bij iedere golf dat het opgetild wordt trek ik zo’n lijn iets aan – knoop voor het weer terugvalt, wat vaak niet lukt en dan ben ik weer een stap achteruit. Lijnen toch maar doorsnijden en vertrouwen op Selena? Ik ben een aantal malen dicht bij dat punt. Maar ik wil nu winnen. Marin Marie, een Franse oceaanzeiler die eind jaren ’40 van de vorige eeuw twee maal solo de Atlantic overging, schrijft als voor-voorwoord in zijn boek (“Twee maal alleen”) daarover:
“er is geen sport die zoveel vraagt van zijn beoefenaren als de zeilsport”.
How true this is. Ik wil nu winnen van de oceaan, mijn mast heeft ze, mijn vlot wil ik houden. Na 4 uur geeft ze zich gewonnen. Voor de buiskap ligt een dik zwart-oranje vlot met klotsend water erin. Ik ben doodop.
Gedurende deze strijd werken motor en Seleentje voorbeeldig samen. Ze houden Selena al die tijd goed schuin op de golven.
Na 8 uur van fysieke en mentale topsport is het op. Ik ben, in mijn zeilpak, doorweekt em koud. Eenmaal in de kajuit en uit mijn natte pak zak ik weg in een staat van lethargie. Te lamlendig om een appelsapje of fruitkoekje te pakken. Ik besef dat wel en dwing me na een tijdje om te drinken, met scheppen suiker, en te eten, koek, crackers, gedroogd fruit.
Motor en Seleentje sturen intussen golf op golf af ongeveer in de goede richting. Maar ik ben er nog niet, straks wordt het donker en ik moet een lichtje voeren. Ook dat knutsel ik in elkaar en moet ik, met het drijfnatte pak weer aan, het ergens bevestigen. Het hoogste punt is de windmolen. En dan ook maar een nood-antenne voor de marifoon zodat de AIS weer werkt en ik gewaarschuwd wordt als er grote schepen dicht in de buurt komen.
Het is heel vermoeiend
allemaal. Voor de niet-kenners: een zeilschip heeft een mast die, zelfs zonder
zeil, een vertraging in de slingertijd geeft (zoals de slinger in oma’s
pendule). Zonder mast is een zeiljacht een duikelaartje: een kant op en meteen
weer terug naar de andere kant, iets teveel dus weer de ene kant etc. De Duitse
Bocht bij 7Bf of de Biscay van 2011 zijn er een kinderbadje bij. Ik word ook
kinds: als een gefrustreerde driejarige schreeuw ik tegen onverwachte
bewegingen van Selena, of tegen dingen – kaarten, logboek, pennen, eten,
drinken – die opeens weggeslingerd worden. Zelf bewegen is een soort Tai Chi:
heel langzaam en doordacht voet, hand, evenwicht verplaatsen. Ik moet er niet
aan denken nu ook nog ribben te kneuzen of gat in hoofd (ik heb er al een van
het mastlosmaken) te krijgen.
De Satfoon is een
zegen, af en toe even contact met Monique, hoewel die niet veel meer kan zeggen
dan ... (you know).
De lol is eraf,
maar het wordt toch weer routine: logboek bijhouden, drinken en eten innemen, slapen met
kookwekker. Zelfs weer lezen. Zo gaat woensdag over in donderdag en die in
vrijdag. Het is trouwens koud. (Twee dagen uit Tortola merkte ik al dat de
temperatuur omlaag ging, de derde nacht haal ik de slaapzak weer tevoorschijn.)
En ik houd de
stand van de diesel nauwkeurig bij. Op niet teveel deinend water met een vrij
dek en geen wind op de kop had ik genoeg diesel gehad om Beaufort-Morehead te
halen. Maar met vlot op dek en zee en wind tegen gaat dat niet lukken.Met Monique bespreek ik wanneer de US Coast Guard te bellen, die dat weer met Willem en Ok bespreekt. Epirb en Mayday zijn nicht im Frage, ik vaar, heb te eten en te drinken, muziek, ik ben een motorbootje, wat wil ik nog meer? Maar de olie raakt op en dan wordt het wat anders. Ik dobber dan rond in het niets, met nauwelijks scheepvaart.
Met nog 80M te
gaan en ca 40M diesel maakt Monique het eerste contact. Niet alleen bij
Monique, ook bij mij valt er een zwaar pak van het hart: ik ben onder de hoede
van de US Coast Guard. Ik bel ze ook en geef ze om de 2 uur mijn positie door.
Als de diesel op
is, is het saldo van de satfoon ook op. Ik roep de Coast Guard aan op VHF 16. In de verte verschijnt een
knipperlicht, de lifeboat “Can you put more light on skipper, so we can see
you?”
Ik doe twee
schijnwerpers aan. A small lifeboat, maar altijd nog 15m, wordt langszij
gestuurd, (THREE FOOT, TWO FOOT, .. de mannen op de punt en in het vrijboord
schreeuwen naar de stuurman). Een voor- en een achterlijn worden vastgemaakt en
ik krijg drie jerrycans en een rescuer aan boord. Maar ja, de deining werkt
(natuurlijk) niet mee, de amplitude van beide boten verschilt. Een stuk teak
boven het potdeksel en de genuarail begeven het en er zullen wat krassen in het
vrijboord zitten. We vullen mijn tank, ik start weer, de reddingboot maakt me
los, ik zet de keerkoppeling vooruit en KLANJNK de motor stopt. Tros in de
schroef.Dus wordt ik naar Morehead City gesleept. Met 8 knopen, sneller had ik het zelf niet gekunt. In de kuip zit, in survival suit, met pistool en nog wat dingen, William Fisher, rescuer coast guard, rechten studerend om er ook customs werk bij te gaan doen. Hij is ergens in de 20. We praten vooral over reizen – hij wil Europa en mensen daar zien (“and not meet a single American”) – en de job situation in de VS en Europa, en over echt bier en micro-breweries. Op een gegeven moment stopt hij iets zwarts in zijn mond en houdt dat onder/achter zijn onderlip. Tabacco? raadt ik. Correct.
Op VHF 16 wordt
regelmatig geinformeerd of het goed gaat. "Oh yes, we’ve an animated
conversation."
En dan is er een
opeens een Mayday, schip zinkt, twee mensen overboord. Selena wordt losgemaakt, “another
boat will come and tow you in” en de lifeboat gaat er met 25kn vandoor. Daar
dobberen William en ik. Ze moeten heel veel zeilboten met gebroken masten
binnenhalen. Ik ben de eerste dit jaar. Na een kwartier verschijnt er een
kleine boot met twee 200PK buitenboordmotoren die ons naar de Portside Marina
in Morehead City brengt.
William probeert bij
de customs nog of ik als emergency behandelt kan worden, maar nee, ik moet tot
maandag in quarantaine, dwz ik mag het erf van de marina niet af.
En ik krijg een
formulier om de schade, opgelopen tijdens mijn
redding, te verhalen op de US government. “I’d feel ashamed” pruttel ik,
maar nee, moet ik echt doen. Hij tekent alvast als getuige van de schade.
De Portside
Marina is een soort familie, de winkel is een huiskamer met TV, koffie en
altijd mensen die er gewoon even zitten, zoals er vroeger mensen op zaterdag
bij de kapper gingen zitten zonder dat ze geknipt hoefden te worden. Mensen
doen oh oh oh, ah ah ah bij het horen van mijn story en willen eten voor me
halen omdat ik het terrein niet afmag. Na een tijdje weten nieuwkomers het
verhaal al van anderen en hoef ik het zelf niet meer te vertellen.
Het heerlijkste
is ontzilten onder een warme douche.
Zondag is het
Easter. Ik ruim op, spuit water in het schip om het zout er een beetje uit te
krijgen. Op de radio heb ik een reli- en vijf Country & Western-zenders.
“What doesn’t kill you
makes you stronger” zingt een C&W-dame. Zo is dat!Maandag staat om 9 uur een customs-dame bij het schip. Ze smelt bij het zien van het piepkleine fotootje van Merlijn dat op mijn radio zit geplakt, naast eentje van Monique van wie ze denkt dat het mijn dochter is.
Na veel geschrijf en gebel krijg ik een stempel en een kaartje en zegt ze blij: “Welcome to the US!” De cruising permit voor Selena, ook heel belangrijk, zal ze later brengen.
Dan komt de duiker die mijn schroef zal klaren. Maar eenmaal in het water, in duikpak, vindt hij het te koud en belooft terug te komen als er wat zon heeft geschenen.
Daarna staan William the rescuer en een collega van de lifeboat, beide in korte broek, naast het schip. “We wanna see if you’re all right. And we’ve a present”. Bij een kop thee in de kajuit krijg ik zes flesje local bier. “Call us if you need us”. Hartverwarmend.
Zondag waait het hard, buiten stormt het. Ik ben blij dat ik binen ben.
What a story! hope to hear it all in real life when you come back to A'dam.
BeantwoordenVerwijderenWat zijn de plannen nu?
groet,
Colm O'Flynn (HvA)