zondag 28 april 2013

WDYCF & WCFHSH

Donderdag 25/4/2038
Het is een zonnige dag, er staat een licht briesje en op de Neuse River zeilen wat bootjes. Monique rolt mij in mijn rolstoel, dekentje om de benen, de porch op, zet mijn favoriete plaat op, “Into each life some rain must fall, but too much is falling in mine”, en brengt me vervolgens voorzichtig schuivelend een kopje koffie. Ze is nog goed ter been voor haar leeftijd. Er joggen wat mensen langs, ouderen, wat jonger dan wij, en nog jongeren laten hun honden uit, met de auto of golfcart achter de hollende honden aanrijdend; achterop een groot bord: “Attention! A dog might cross the street!”
“Wat een tijd since we’re here”, brom ik tegen Monique “when was het eigenlijk dat we settled?”
“Toen de boats weer de kant opgingen en de hurricanes kwamen” zegt Monique “ging wachten over in een jaartje blijven; dat werden er two, etc. Maar nu moet ik eerst my  plants water geven.”
Middenin ons gazon bevindt zich in de vorm van een boot een perk van donkerblauwe Calibrachoa. Actually, het heeft niet alleen de vorm van een boot, het is een boot, van 33ft., wit, en aan een kant kun je achter het groen de naam nog lezen: Selena.
Daar komt Eric, intussen ook dik in de 60, langs met een slakkendrafje. Komt hij naar ons toe, eindelijk? Maar nee, met een zwaai en “How’re y’doin’today?” jogt hij verder.
“ERIC!!” roep ik hem na, “ERIC, you said you’ld bring a plan yesterday!!”
Monique port me wakker. “Wat is er, wat roep je?” Het is donderdag 25 april 2013, gelukkig.

Het is al licht, na zevenen dus. Ik sta op en maak koffie. We besluiten om 11 uur weer wat druk op de ketel te zetten. Ik formuleer zinnen als gradually becoming part of the furniture en zo wat.
Want het is leuk af en toe met de Caddilac op stap te mogen, maar veel is hier niet te beleven. Zondag, zonnig, maar met een stevige en koude Noordewind, zijn we naar New Bern gereden, heen met een pont over de Neuse River die zich zigzaggend door vaargeulen, sterke stroom en bokkende golven à la het IJsselmeer heenworstelt.



New Bern is een leuk echt stadje, gesticht in 1710 door, je raadt het, Zwitsers (Het merendeel van de New Berners heeft hier overigens geen idee van). Er staat zelfs een 18e eeuws (na brand herbouwd) paleisje zoals je dat in Engeland aantreft. Het stadswapen is dat van Bern en overal staan beschilderde beren, twee vormen in plastic waar kunstenaars zich vervolgens op uitgeleefd hebben (zoiets hebben we eerder gezien in Catskill aan de Hudson, waar het vol met beschilderde katten stond).
Monique moet een plas en zo komen we in M.J. Raw Bar and Grill terecht waar we voortreffelijke oesters – rauw en Rockefeller Style – eten. Er komen schalen met krabben en vers gekookte Maine Lobsters voorbij, jammer dat we niet in New Bern gestrand zijn.

Maandag is het opeens weer winter, 14o, de verwarming moet aan om het prettig te houden aan boord. Dinsdagochtend ook, maar tussen de middag wordt het in uur weer zomer. We wandelen naar M&M’s bar voor een drankje en nemen een dozijn steamed clams die op een bord voor $8,95 worden aangeprezen. Heerlijk, en niet met taaie slurfjes zoals in Maine. Bij het volgende biertje (Goose Island IPA) en wijntje (Mountain Chablis) nemen we – ander bord – de peel & eat shrimps, ook heerlijk.

Arm-in-arm terug lopend naar onze werf, via weer een andere route, horen we ineens een strenge stem roepen “PUBLIC CUDDLING IS NOT ALLOWED!”
We kijken zoekend omhoog, zien een schommelstoel op porch op eerste verdieping met daarin een geamuseerde man-met-biertje-in-de-hand van ca. 70 (ja we leven hier in pensionado-world) die het, omdat we verbaasd zijn kant opkijken, nog eens herhaalt en ons toevoegt: “You two’re so cute”.  Meteen komt ook een vriendelijk soort Golden Retriever aanlopen over het grasveldje waarover de man zegt “I taught him to catch attractive women but when husbands are around it doesn’t work”. Hij vraagt of we boaters zijn en de standaardvraag WDYCF (Where Do You Come From) waarop wij antwoorden dat we inderdaad boaters zijn en WCFHSH.
(We Come From Holland, and are Stranded Here, etc. etc.) 
He looks amused en vraagt ons of we een fiets nodig hebben. Wij wat verbaasd en niet begrijpend, bedoelt hij de fietsen die iets verderop te huur waren of wat? Nee, down there en hij wijst naar beneden in zijn tuin waar twee fietsen staan. Take’m and when you’re done, doesn’t matter how long, just put’m back there. En off we go, een kwispelende hond en tevreden glimlachende baas achterlatend.
Mijn fiets heeft slappe banden dus fietst wat zwaar maar what the heck, het gaat altijd sneller dan lopend; morgen zien we wel een pomp te vinden! Langs de supermarkt om weer een paar van die superbe filet mignon en zo nog wat te halen en door naar de boot waar we eindelijk weer eens in de kuip van ons aperitief kunnen genieten!  
Ik heb bij elkaar honderden kilometers gelopen in Naarden, Muiden, Durgerdam, Marken, Volendam, Hoorn, Enkhuizen, Medemblik, Den Oever, Makkum, Workum, Hindeloopen, Stavoren, Lemmer, Lelystad, niet te spreken over Den Helder, IJmuiden, Scheveningen &c., nooit heeft iemand mij spontaan een fiets aangeboden. I love America.

Met ons opgeblazen lullebootje motoren we woensdag een stukje de kreek van de werf uit. Na wat Neuse River deining te hebben getrotseerd (een van die dingen waar Monique dus niet van houdt) komen we langs een ooit zeiljacht dat aan een anker, maar duidelijk ook met de kiel in de bodem ligt. Zonder mast en duidelijke lidtekens van mast-overboord. Met zwarte humor vinden we dat we hier dan maar naast moeten gaan liggen als reparatie niet lukt of te duur is.

Als we donderdag om 11 uur het kantoortje binnenstappen met how are you all doing today? hoeven we de zinnen over deel worden van het meubilair niet uit te spreken. Eric zegt, voor we iets hebben kunnen uitbrengen, dat hij alles op een rijtje en op papier heeft. Hij dankt  ons voor onze patience, legt uit waarom het zo’n tijd kostte en laat een opsomming zien van wat er zou moeten gebeuren. Hij zal het nog voorleggen aan zijn baas John Deaton en het ’s middags op papier aan ons geven om het te bestuderen en erover te beslissen. Om 4:00p.m. staat hij met een envelop naast de boot.

Kort samengevat: nieuwe steunen aan de keerkoppeling (die daar ook berekend is), een goede, wellicht beste oplossing – en ook nog eens de goedkoopste, er hoeven geen motoronderdelen op maat gemaakt te worden, hij, de werf, staan erachter dat dat ons leven meegaat (ongelukken met landvasten daargelaten). Het zal een rack aan ribben uit ons lijf kosten, maar te weinig om afscheid van Selena te nemen (of een bloembak van haar te maken). 

We hadden thuis willen eten, maar besluiten om dit te vieren en toch maar uit te eten (we zijn goed in het vinden van smoezen om uit te eten: we zijn zielig, het regent, het is te warm, etc.), maar dan wel ergens waar we nog niet eerder waren. Dat wordt Brantley’s Village Restaurant tegenover het postkantoor . Aan de buitenkant van het restaurant hangt een grote banner “Welcome Shriners” (zie bij meer gebouwen, Shriners zijn een sub-secte van de Vrijmetselarij). Bij het restaurant staan redelijk wat auto’s dus gaan we ervan uit dat het een populair eethuis is. Binnen blijkt dat de auto’s horen bij een gezelschap dat achterin een receptie of feest heeft (Shriners?); het restaurant is schaars bezet.
We zoeken een tafeltje aan het raam uit en zijn benieuwd wat voor heerlijkheden ze allemaal voor ons kunnen bereiden. Meisje komt aan tafel met de menukaarten en de vraag wat we willen drinken.
“For me a Chardonnay please”, zeg ik waarop het meisje, met bijna stokkende adem, verschrikt zegt “We don’t sell alcohol” waarop ik waarschijnlijk nog verschrikter terugkijk en na mezelf te hebben hervonden vraag “O, what else do you have?” “Water, sweet tea and sweet tea” (weet niet of ik dat goed verstaan heb) dus bestelt Bas water en ik sweet tea. Over het eten ga ik kort zijn, niet de moeite waard om hier zelfs maar te noteren (nou goed dan, even een tipje: een sweet potatoe die tenminste 3 maanden heeft liggen poffen). Het scheelt wel zo zonder alcohol, voor 30 dollar incl. royale tip verlaten we 3 kwartier later het pand weer.

Vrijdag 26 april krijgen we ’s middags de leen-Oldsmobile mee (een oude rammelbak) en rijden naar de rommelwinkel die we langs route 55 hebben ontdekt. Kijken of ze toevallig “potjes” voor de scepters hebben. Een ongelooflijke hoeveelheid afgedankte spullen in twee grote schuren. De eigenaresse, een best aantrekkelijke rossige middelbare dame met prachtige blauwe ogen en “gestipte lippen” (zoals Joosje dat als klein meisje noemde) is goedlachs en vertelt dat ze hier nu 2½ jaar zit (aan de rommel te zien had ik 20 jaar geloofwaardiger gevonden!) en dat het ontstaan is uit een yard sale die ze hield om wat overtollige spullen kwijt te raken.
Ze vertelt ons dat elke eerste zaterdag in mei, volgende week dus, het hele dorp yard sale houdt van 8 tot een uur of twee. Nou, da’s leuk, kunnen we nog net meemaken voordat we noordwaarts rijden voor een rendez vous met de kinderen die dan vanuit New York onze kant opkomen.

Daarna gaan we over de brug naar visboer Keith, een rood-  langbaardige, buikige man, de vriendelijkheid zelve, aan de overkant van de brug. Een vriendelijke kat komt ons tussen de overal verspreide losse krabbepootjes over het rommelige erf tegemoet lopen. Aan het water zitten intevreden pelikanen op meerpalen. Keith heeft daar een prachtig stekkie aan het water waar hij ook woont. Hij gaat iedere morgen eerst vissen en daarna rond 11 uur open voor klanten aan wie hij zelf gevangen vis verkoopt: flounder, een platvis, en nog veel meer grote dikke vissen, blauwe krabben, maar die durf ik niet te koken dus maar niet, en clams in twee groottes hoewel de kleine helaas op zijn. Dan maar twee dozijn grote (grootte kinderhand) voor 10 dollar. Hij maakt voor ons ieder een clam open om rauw op te slurpen; lekker! ’s Avonds eten we ze gekookt en eerlijk is eerlijk, de grote zijn iets chewier en minder van smaak dan kleintjes maar toch heerlijk.

Terug naar de werf om de auto terug te brengen. Met de fiets gaan we weer naar het dorp want we zijn hier nu zo ingeburgerd dat we natuurlijk net als vorige week weer naar de Tikibar van de Oriental Yacht Club gaan voor de wekelijkse dorpsborrel. Het meisje achter de bar weet als Bas eraan komt wat hij gaat bestellen en zijn naam voor de bon omdat ze ook weet dat hij nog eens voor een refill zal komen. We worden inderdaad deel van het meubilair! We zien Kip daar ook weer (Mrs. Kip die ons vorige week uitnodigde bij haar thuis; helaas weten we wel haar achternaam, maar niet meer haar voornaam en vinden het nogal genant om die te moeten vragen) en we drinken samen wat. 
 
Er is net zo’n spelletje als bij de Soggy Dollar Bar op de BVI: ring aan een touw aan een tak om een spijker in de boom zien te gooien. Mannen staan tientallen keren te gooien en als het dan lukt zijn ze heel blij en kijken triomfantelijk rond. Kip aanschouwt het meewarig.
“Did you notice it’s only men doing this? They’re like little boys, putting their penises on the table.”
Kip nodigt ons ook uit om zondag 5 mei naar haar huis te komen waar ze haar jaarlijkse croquet (je weet wel, met houten hamertjes een bal door een parcours van poortjes mikken) -middag organiseert “just bring your own drinks and food”. Helaas, dan zijn we net weg! (waarschijnlijk)
Om een uur of zes naar huis voor de clams.

Zaterdag (27/4), dus Farmer’s Market, en daar gaan we rond 10 uur naar toe. O.a. voor “unwashed eggs” maar die waren blijkbaar al snel uitverkocht dus is de man al naar huis. Een stalletje verder vinden we ook eieren, dus geen probleem. Het is nu prachtig weer in tegenstelling tot vorige week toen  het koud en nat was. Er zijn dus aanmerkelijk meer kraampjes en ook aanmerkelijk meer mensen; op de markt maar ook op straat. Aan alle kanten worden handen naar ons opgestoken dan wel hoofden geknikt.

Bij Kip kopen we een grote spinaziequiche, vorige week proefden we de kleintjes die ons zeer goed bevielen, als makkelijk maal voor vanavond. 
We drinken koffie in “The Bean” waar het ook weer gezellig druk is en we veel dezelfde mensen zien als in de Tikibar gisteren. We bestellen espresso want ook al is het een koffiehuis, de koffie van vorige week voldoet niet aan onze eisen, en het meisje vraagt How many shots?,  nou ieder twee maar en voor Bas een bear claw (een soort koffiebroodje) en voor mij een banana nut muffin.

Daarna gaan we naar de scheepswinkel op de hoek waar Bas even wil rondkijken. Een aardige man vraagt of we iets speciaals zoeken en Bas komt  met zijn scepterpotjesvraag.  Niet veel later natuurlijk ook weer WDYCF & WCFHSH.
De scepterpotjes kan hij voor ons bestellen, maar hij adviseert het eens te proberen bij de marine consignment store aan Broad Street, zijn ze waarschijnlijk ook goedkoper. Nou, een bootjeshemel voor bootjesmensen; allemaal afgedankte of in consignment gegeven nog goede spullen voor boten. Bas kan er zijn hart ophalen, vindt twee scepterpotjes  maar ook, glunder-glunder, een fluxgate-kompasje voor zijn stuurautomaatje voor een luttele $20 (het vorige is met de mast naar de oceaanbodem verdwenen). Bas helemaal in zijn nopjes. Sowieso begint hij weer wat meer in klusstemming te komen nu besloten is dat Selena in ieder geval weer tot motorboot gepromoveerd wordt.


1 opmerking:

  1. De Selena gaat weer verder! Geweldig. Dat is een goed teken. Wat een spirit van deze mensen!

    BeantwoordenVerwijderen